Islam: een korte inleiding.


Back to: Publications

[uit: Moenandar, S.J. et al, Over de islam (Groningen: HOVO, 2004), pp. 5-29]

Sjoerd-Jeroen Moenandar


Het is onmogelijk om in een artikel van deze lengte de complexiteit en rijkdom van de islam te vatten. Dit artikel concentreert zich dan ook op een viertal aspecten, aan de hand waarvan een korte inleiding van de islam zal worden gegeven. Behandeld zullen worden de ontstaansgeschiedenis van de godsdienst, de centrale teksten van de islam, de stromingen en denkrichtingen die zich in de loop der eeuwen hebben ontwikkeld in de islamitische wereld en de meest gangbare rituelen en dogma's van het geloof.[1]

1. Ontstaansgeschiedenis.


In de eerste helft van de zevende eeuw na Christus beginnen de twee machtigste rijken van het huidige Midden-Oosten, het Christelijke Byzantium in het noorden en het Sassaniden-rijk van de Perzen in het Oosten, tekenen van verval te tonen. Naast deze twee grote mogendheden bevindt zich in het zuiden van het Arabisch schiereiland nog het kleine, maar rijke koninkrijk van Jemen. Ook het christelijke Abyssinië in Ethiopië speelt een belangrijke rol in de politiek van het schiereiland. Geen van deze vier besteedt in eerste instantie aandacht aan een aantal veranderingen die zich in de onherbergzame binnenlanden van het Arabisch schiereiland voltrekken. De kleine handelsstad Mekka wordt steeds belangrijker vanwege het verschuiven van handelsroutes door onrust elders op het schiereiland. Er vindt dan ook een trek naar de stad plaats onder de nomaden die het gebied rond Mekka bevolken. Door deze urbanisatie worden de oude stamverbanden minder belangrijk. De samenleving wordt individualistischer, waardoor er ook een groep mensen komt die, omdat zij niet langer opgevangen worden door de sociale zekerheid van de stamverbanden, armoede lijden naast de grote rijkdom die sommigen in Mekka wisten te verwerven. Met de desintegratie van de stamverbanden komt ook het polytheïsme onder druk te staan, omdat de aanbeden goden in feite de identiteit van de stam vertegenwoordigden. De mensen voelden zich steeds meer aangetrokken tot het monotheïsme dat men had leren kennen in de ontmoeting met joden en christenen die over het hele schiereiland verspreid waren.
            In deze omstandigheden moeten we de geschiedenis van de profeet Mohammed plaatsen. Op jonge leeftijd werd hij wees, waardoor hij waarschijnlijk behoorde tot de arme laag van de bevolking in Mekka. De laatste dertig jaar is onder westerse onderzoekers de notie gerezen dat we eigenlijk niets met zekerheid kunnen zeggen over de levensgeschiedenis van deze opmerkelijke man. Men heeft geopperd dat zaken als de Koran en de centrale plaats die Mekka in de islam heeft, pas jaren na de dood van Mohammed zijn ontstaan. Hoe dit ook zijn moge, dit artikel wil een inleiding zijn in de islam als levende godsdienst. De ontstaansgeschiedenis van de islam is eigenlijk niet verifieerbaar volgens de eisen die niet-islamitische historici stellen en wat overblijft is een kwestie van geloof. Het is juist het geloof dat hier centraal staat en daarom zal de korte weergave van de ontstaansgeschiedenis van de islam die hieronder volgt dicht bij het verhaal blijven dat moslims via hun geloof aangereikt krijgen.

Volgens de traditionele moslimse overleveringen, is de islam met een worsteling begonnen. Mohammed, dan inmiddels een welgestelde uit Mekka, die zijn positie verworven had door te trouwen met de rijke weduwe waar hij voor werkte, had de gewoonte zich terug te trekken in een grot op de berg Hira in de buurt van de stad. Daar ontmoette hij voor het eerst de engel Gabriel (Djibriel in de islamitische traditie), die hem een met inscripties versierde doek toonde en beval te reciteren. Mohammed verklaarde herhaaldelijk niet te kunnen lezen, waarop Gabriel hem iedere keer bijkans wurgde met de doek.[2] Uiteindelijk vroeg Mohammed wat hij dan moest reciteren, waarop hem voor het eerst een deel van wat de Koran zou worden, werd geopenbaard:

'Lees voor in de naam van jouw heer die heeft geschapen. / Geschapen heeft Hij de mens uit een bloedklonter. / Lees voor! Jouw Heer is de edelmoedigste, / die onderwezen heeft met de pen. / Hij heeft de mens onderwezen wat hij niet wist.' (96:1-5)[3]

            Hierna volgde een lange reeks openbaringen, die 23 jaar later ten einde zou komen met de regels "[…] Heden heb ik jullie godsdienst voor jullie voltooid, mijn genade aan jullie volledig bewezen en de Islaam [de overgave aan God] als godsdienst voor jullie goedgevonden […]" (5:3). Niet lang daarna zou Mohammed sterven. In de tussentijd hadden zich stormachtige ontwikkelingen voltrokken. Mohammed was politiek en religieus leider geworden van een rijk dat voor het eerst de stammen van Arabië had verenigd. De godsdienst die door zijn openbaringen was ontstaan, was de staatsgodsdienst van deze nieuwe mogendheid geworden en had de naam islam gekregen, wat zoveel betekent als 'overgave'. De islam was strikt monotheïstisch en de bedoelde overgave was dan ook aan God, in de openbaringen van Mohammed Allah genoemd, wat Arabisch is voor 'de God'.
            Deze staat had zich natuurlijk niet zomaar kunnen vestigen. Mohammeds eerste volgelingen bestonden uit een klein groepje naasten die hem erkenden als de gezant van God. Vooral bij de armen vond zijn boodschap, die sterk de nadruk legde op de plicht van rijken voor de armen te zorgen, gehoor. Mohammed en zijn volgelingen werden door de andere bewoners van Mekka bespot en vernederd vanwege hun geloof en het was slechts Mohammeds lidmaatschap van een invloedrijke familie, die ervoor zorgde dat de nieuwe godsdienst niet direct het zwijgen werd opgelegd. Mohammeds familiebanden hebben echter niet kunnen voorkomen dat hij in hoge mate heeft moeten lijden voor het verkondigen van zijn boodschap, zeker nadat het  hem welgezinde hoofd van de familie overleed.
            De bewoners van Mekka verzetten zich hevig tegen de monotheïstische boodschap van Mohammed. Dit niet alleen uit religieuze overtuiging - zij waren immers polytheïsten - maar ook vanwege het feit dat een belangrijke bron van inkomsten voor de stad midden in de woestijn, zonder veel natuurlijke hulpmiddelen, gevormd werd door een in de stad gelegen tempel. Deze tempel was een bedevaartsoort met beelden van allerlei goden, dat jaarlijks vele pelgrims van heinde en verre trok. Overigens claimde de islam later eveneens deze tempel als religieus centrum van het nieuwe geloof en als bedevaartsoord.
            Mohammed bevond zich toen niet langer meer in Mekka. Hij was, daar aanleiding van de vernederingen in Mekka en op uitnodiging van een aantal bewoners van Yathrib om als scheidsrechter te bemiddelen in de strijd tussen de stammen van hun stad, geëmigreerd naar deze stad. Yathrib zou het centrum worden van waaruit de islamitische staat zich kon verbreiden en zij is later bekend geworden onder de naam Medina. Omdat met de migratie naar Medina de vorming van de eerste islamitische staat begon, is deze datum zo belangrijk geworden dat zij het uitgangspunt van de islamitische jaartelling vormt. Het Arabische woord voor migratie is hijra[4] en het islamitische jaar waarin we leven, wordt aangeduid met het toevoegsel 'na de hijra', zoals het christelijke jaar aangeduid wordt met 'na Christus'.
            In Medina ondervond Mohammed niet alleen tegenwerking van polytheïsten, maar ook van de monotheïsten aan wie Mohammed zich aanvankelijk zo verwant voelde, de joden. Zij weigerden Mohammed te erkennen als profeet en het heiligdom in Mekka werd aangewezen als gebedsrichting voor moslims (Arabisch voor 'zij die zich onderwerpen'), in plaats van Jeruzalem, de oorspronkelijke gebedsrichting van de islam.
            Jeruzalem bleef echter belangrijk voor moslims. Volgens de overleveringen was dit de stad waar Mohammed, toen hij nog in Mekka woonde, samen met zijn voorgangers, profeten als Abraham, Mozes en Jezus, het gebed had verricht tijdens zijn nachtelijke reis. Daarnaast is Mohammed vanuit Jeruzalem naar hemel en hel gereisd, waarna hij God ontmoette en het bevel ontving dat Moslims voortaan vijf keer per dag dienden te bidden. Het is volgens de bronnen niet duidelijk of het om een lijfelijke reis ging, of een droomreis,[5] maar de algemene consensus onder moslims is tegenwoordig dat Mohammed fysiek naar Jeruzalem en God is gereisd.
            Met de instelling van het heiligdom in Mekka (de Kaäba genaamd) als gebedsrichting, werd het noodzakelijk deze stad te veroveren. Na een periode waarin Medina en de omliggende oases gepacificeerd werden en de jonge islamitische staat sterk was geworden, werd de blik dan ook naar Mekka gewend. Het verzet van de stad was gebroken doordat Mohammed de karavaansroute die Mekka's inkomsten vormde had afgesneden en de stad werd zonder veel moeite ingenomen. Nu kon de aandacht geheel gericht worden op het veroveren van de rest van het Arabisch schiereiland en, zoals later zou blijken, nog grotere delen van de wereld. Mohammed had hier al een begin mee gemaakt,  maar stierf twee jaar na de verovering van Mekka.

2. De Teksten.

 2.1. De Koran.


 De Koran[6] is de heilige schrift van moslims en daarmee de belangrijkste tekst van het islamitische geloof. De Koran is volgens moslims het rechtstreekse woord van God, door de engel Gabriel geopenbaard aan Mohammed. Zo is de tekst ook geconstrueerd. In het hieboven aangehaalde citaat, "[h]eden heb ik jullie godsdienst voor jullie voltooid", is de "Ik" God zelf, die zich via Mohammed tot de gelovigen, hier aangesproken met "jullie", wendt. Op andere plekken in de tekst wordt Mohammed zelf door God aangesproken, zoals in 80:1-10:

'Hij fronste en keerde zich af / toen de blinde man bij hem kwam. […] / Maar de zelfgenoegzame rijke / aan hem wijd je alle tijd. / Toch deert het je niet dat hij zich niet loutert. / Maar wie op jou toe komt snellen / en daarbij vol vrees is / aan hem schenk jij geen aandacht.'

Zowel de eerste "hij" als de "jij" in deze verzen zijn Mohammed, die hier berispt wordt vanwege het feit dat hij eens, toen hij zat te praten met een invloedrijke Mekkaan waarvan hij hoopte dat deze zich zou bekeren, geërgerd reageerde op een arme blinde die oprecht geïnteresseerd was in de boodschap van God.
            De openbaring van de Koran geschiedde in een periode van ruim 20 jaar en is in vier fasen in te delen. De eerste openbaringen waren korte, meeslepende dichtregels die vaak het karakter van bezweringen hadden. Daarna kwamen er langere verzen die de godsdienstige dogma's van het nieuwe geloof uiteen wilden zetten. In de derde fase is sprake van wat je preken kunt noemen. Deze drie fasen vonden in Mekka plaats. Na de emigratie naar Medina en de vestiging van de islamitische samenleving aldaar, voorzagen de openbaringen, die veel langer werden, in de regelgeving en het beschrijven van de gewenste levenshouding van de gelovigen. In alle perioden zijn er verzen geopenbaard waarmee Mohammed het antwoord op vragen of gedrag van mensen kreeg aangereikt. Het kan dan gaan om antwoorden op vragen waarmee de gelovigen bij hem kwamen, of polemische reacties op uitdagingen van ongelovigen.
            Van zowel deze verwijzingen naar gebeurtenissen uit het leven van de profeet, als verwijzingen naar verhalen uit het oude en nieuwe testament, die veelvuldig voorkomen in de Koran, wordt niet het volledige verhaal gegeven. Het verhaal wordt verondersteld bekend te zijn en het lijkt de Koran niet zozeer te gaan om historische beschrijvingen. De nadruk schijnt te liggen op het overbrengen van een boodschap.[7] Met zijn poëtische, ritmische taalgebruik is de Koran een middel om de islamitische leer over te brengen op de toehoorders en hen uit te nodigen de eenheid van God en de noodzaak van het aanbidden van Hem te erkennen.
            Hierboven is bewust het woord 'toehoorders' gebruikt en niet 'lezers'. Het Arabische woord qur'ân betekent zoiets als reciet en de openbaringen van God zijn in de eerste plaats bedoeld om gereciteerd te worden. Tijdens ieder gezamenlijk gebed in de moskee reciteert de imam delen van de Koran en in de islamitische wereld zijn cassettebandjes (of, meer recentelijk, cd's) waarop delen van de Koran worden gereciteerd, zeer talrijk.
            Dit reciteren gebeurt op zangerige toon, die op niet-moslims wat monotoon kan overkomen, maar grote oefening vereist en een kunst op zich is. Een andere aan de Koran gerelateerde kunst is de kalligrafie. Schitterende arabesken, die passages uit de Koran vormen en tegelijkertijd wandversieringen zijn  voor Moskee en huis,  zijn een van de meest voorkomende visuele kunstuitingen in de islamitische wereld, waar het afbeelden van mens en dier als afkeurenswaardig ervaren wordt. Van de kalligrafieën wordt vaak  verondersteld dat zij een zegende kracht hebben, die het huis beschermt tegen duivel en geesten en kan helpen bij ziekten. Kritische moslims menen dat op deze wijze de Koran verworden is tot een versiering en gebruiksvoorwerp in praktijken die rieken naar bijgeloof, en dat de aandacht voor de boodschap van de Koran zo verslapt is.
            Ten tijde van de profeet zelf is de Koran nooit in zijn geheel vastgelegd. De geopenbaarde tekst werd door Mohammed aan een aantal van zijn metgezellen onderwezen, die hem onthielden en reciteerden. Pas onder de derde opvolger van Mohammed, Uthman, is de Koran in zijn geheel op schrift gesteld, waarbij ook de definitieve indeling plaatsvond. Deze indeling is niet chronologisch. Er is sprake van sortering op lengte, waarbij de langste soera's voorop kwamen te staan en de kortste achteraan. De uitzondering hierop is de korte openingssoera, "soerat al-fatiha". Al-fatiha betekent "de opening' en deze soera heeft een functie gekregen die te vergelijken is met het christelijke Onzevader. Ieder gebed begint ermee. De Koran bestaat uit 114 soera's, die weer onderverdeeld zijn in aya's, of verzen. Een uitleg van (een gedeelte van) de Koran wordt tafsir genoemd. Door de eeuwen heen zijn een aantal tafsir-verzamelingen geschreven, die Koran-exeges bevatten.

2.2. De soenna.


De geschiedenis waarmee dit artikel begonnen is, is in het kort de biografie van de profeet Mohammed. Deze Biografie van de profeet, in het Arabisch al-Sîrat al-nabawîya of kortweg sîra genaamd, is een andere tekst die een centrale rol speelt in de islamitische religie. In de grotendeels nog orale Arabische literatuur van voor de komst van de islam bestond de traditie van het vertellen van verhalen over illustere voorvaderen en het verheerlijken van hun daden. Rond de persoon Mohammed werden nu ook dergelijke verhalen geweven. Er kwamen beroepsvertellers die zich specialiseerden in het leven van de profeet. Dit genre bestaat overigens nog steeds, nu in geschreven vorm, met een jaarlijkse prijs voor de mooiste geschreven sîra.[8]
            Moslims putten heden ten dage nog inspiratie uit de lessen die de biografie van Mohammed hen leert. Zo kan het gebeuren dat een moslim tot tranen toe geroerd wordt door de beschrijving van de lijdensweg die hun profeet moest afleggen voor het verspreiden van zijn boodschap. De waardering van moslims voor hun profeet is groot. Hoewel Mohammed in het islamitische geloof slechts een mens is, wordt hij vaak wel gezien als onfeilbaar en vrij van zonden.[9] Zo verhaalt zijn biografie hoe in zijn jeugd twee engelen zijn borst openmaakten om al het slecht uit zijn ziel te verwijderen. In de islamitische mystiek gaat men soms zo ver als te zeggen dat Mohammed het eerste is dat geschapen werd en dat God omwille van Mohammed omwille van hem de rest van de schepping heeft geschapen.
            Meer humoristische gebeurtenissen uit het leven van de profeet die deel uitmaken van de sîra, brengen hem en zijn metgezellen echter weer terug tot menselijke proporties. Verhalen over Mohammed gevoel voor humor en jaloezie onder zijn vrouwen jegens elkaar weten bijvoorbeeld menig moslim tot een glimlach te bewegen. En rond Koranvers 4:43, "Jullie die geloven! Nadert niet tot de salaat, terwijl jullie dronken zijn, zolang jullie niet weten wat jullie zeggen […]"[10] wordt het volgende verteld: 'Ali, de schoonzoon en de neef van de profeet, die bekend staat als zijn grote favoriet, zou er de aanleiding toe geweest zijn, toen hij dronken was gaan bidden en de woorden van soera 109[11] had verdraaid tot: 'O ongelovigen, wij dienen wat jullie dienen. Jullie hebben geen godsdienst en ik heb geen godsdienst.' Op deze manier  fungeerden de verhalen over het leven van de profeet niet alleen ter lering, maar zeker ook ter vermaak.
            Een andere centrale tekst die het leven van de profeet betreft, wordt gevormd door Hadith-collecties.[12] Hadith staat voor 'een traditie van de profeet', dat wil zeggen, een uitspraak of handeling van de profeet, of een handeling van een van zijn metgezellen die hij stilzwijgend toestond. Dit varieert van religieuze handelingen waarvan de precieze uitvoering afhangt van de wijze waarop de profeet dit gedaan zou hebben, zoals bijvoorbeeld de rituele wassing, het verrichten van het gebed en de bedevaart naar Mekka, tot de wijze waarop de profeet zich kleedde, zijn baard droeg en zijn gebit verzorgde, maar omvat bijvoorbeeld ook legio wijze uitspraken en spreekwoorden die uit de mond van de profeet geklonken hebben.
Daarnaast treedt de profeet in de hadith vaak op als een uitlegger van passages van de Koran, of  geven de tradities de omstandigheden weer waarin een bepaald Koranvers geopenbaard werd. Ook is er een speciale categorie hadith, de zogenaamde hadith-qoedsi, of heilige hadith. Dit zijn uitspraken van God zelf waar Mohammed verslag van deed, maar die geen deel uitmaken van de Koran.
Twee teksten, die aparte melding verdienen zijn Het verbond van Medina en de afscheidstoespraak van de profeet. De eerste tekst, ook wel bekend als de 'grondwet' van Medina, is een verdrag tussen de verschillende partijen die leefden in de staat die Mohammed te Medina vormde. De tweede tekst is een preek van Mohammed tijdens zijn laatste bedevaart naar Mekka. Beiden worden gezien als zeer speciale bronnen  van recht en inspiratie voor moslims en vaak integraal opgenomen in biografieën van de profeet en hadith-collecties.
Voor miljoenen moslims is het leven van Mohammed zo een dagelijkse realiteit en kent men de gebeurtenissen rond de profeet en zijn metgezellen beter dan het reilen en zeilen van de buren. Samen vormen de sîra en de hadith-collecties de zogenaamde soenna. Daarmee wordt het 'voorbeeld van de profeet' bedoeld, dat navolging verdient of zelfs vereist.
Westerse onderzoekers twijfelen vaak aan de betrouwbaarheid van de bij moslims als feiten bekend staande gebeurtenissen uit het leven van Mohammed. De sîra zien zij als een verzameling van vrome verzinsels en de hadith zijn volgens hen latere constructies uit de eerste eeuwen van de islam, om nieuwe wetten en gebruiken te verantwoorden met de autoriteit van de profeet. Sinds de late negentiende eeuw is dit de gangbare visie in de islamologie, maar recent onderzoek zet vraagtekens bij de rigide afwijzing van de moslimse overleveringen.[13] Niet alle overleveringen hoeven zo gewantrouwd te worden en de alternatieven die islamologen bieden zijn vaak even twijfelachtig als de religieuze versies.[14]
De meest gezaghebbend zijn de hadithverzamelingen Sahih (authentiek, juist) van Muhammad b. Isma il al-Bukhari (810-869 n. Chr.) en de Sahih van Muslim b. al-Hajjaj (gestorven. 873 n. Chr.). Een hadith wordt als authentiek gezien als er sprake is van een betrouwbare isnâd, waarmee de keten van overleveraars bedoeld wordt die terug moet gaan tot een metgezel van de profeet. Tot op de dag van vandaag wordt onder moslims gediscussieerd over de betrouwbaarheid van sommige hadiths

2.3. De Sharia.


De bovengenoemde teksten zijn de belangrijkste bronnen voor het islamitisch recht, de sharia (Arabisch voor 'pad' of 'weg'). Omdat de Koran maar een beperkt aantal verzen bevat die een juridische inhoud hebben, is vooral de soenna een bron van sharia geworden. Voor de gevallen die niet in de Koran of soenna beschreven staan, zijn er twee andere algemeen aanvaarde rechtsbronnen. Qiyâs (analogieredenatie) en ijmâ' (consensus). Het eerste wil zeggen dat men een regel uit de Koran of soenna neemt (b.v. het Koranische verbod op het drinken van wijn) en deze toepast op een vergelijkbare situatie (in hetzelfde voorbeeld: ergo, alle andere verdovende middelen zijn ook verboden).
            De idee van ijmâ gaat terug op een uitspraak van de profeet, dat indien zijn gemeenschap het ergens over eens is, zij zeker niet zou dwalen. In later eeuwen concludeerde men naar aanleiding van deze uitspraak dat als de gelovigen over een regel consensus bereikten, dit tot de sharia behoorde. Vaak ging dit echter gepaard met bepaalde nuanceringen. Sommige geleerden meenden dat het ging om consensus van zij die voldoende verstand hadden van Koran en soenna om een oordeel te kunnen vormen dus, de oelema (schriftgeleerden), dus. Anderen meenden dat ijmâ altijd terug moest gaan op een uitspraak in de Koran of soenna.
            Dit verschil in mening over de interpretatie van een bepaalde uitspraak van de profeet, is direct ook een voorbeeld van het specifieke karakter van de sharia. Omdat deze wet slechts vorm krijgt door exegese van de soenna en de Koran, is de invulling afhankelijk van de interpretatie van de wetgevers. Zo ontstonden in de eerste eeuwen van de islamitische jaartelling een aantal rechtsscholen, die ieder hun eigen leer met betrekking tot de sharia ontwikkelden. De manier waarop de sharia als tekst te vinden is, drukt dit ook uit. Anders dan de wetboeken in het huidige westen, bevatten de teksten van de sharia geen eenduidige regels. Eerder zijn het verzamelingen van jurisprudentie, waarin aangegeven wordt hoe gezaghebbende geleerden de bronnen hebben geïnterpreteerd om tot een bepaalde regelgeving te komen. Op die manier kunnen in een tekst de meningen uiteenlopen en elkaar zelfs tegenspreken.
            Deze interpretatie van de bronnen staat bekend als ijtihâd. Eeuwenlang is aangenomen dat in de eerste eeuwen van de islamitische jaartelling de rechtsscholen de bronnen voldoende hadden uitgelegd, zodat de poorten van de ijtihâd als gesloten konden worden beschouwd, in ieder geval in de soennitische islam, de stroming die door het overgrote deel van de moslims wordt aangehangen. Wilde men weten hoe de sharia inzake een bepaald geval luidde, hoefde men slechts te onderzoeken tot welke conclusies de autoriteiten uit de eerste eeuw waren gekomen. Het was dan ook niet meer nodig, of zelfs niet acceptabel om de bronnen zelf te interpreteren. Wat daarbij opvalt, is dat de leerstellingen van de vier overgebleven rechtsscholen ieder als even waardevol worden beschouwdook waar zij elkaar tegenspreken. Tegenspraak in de uitleg van de bronnen is dus mogelijk, maar alleen volgens aanvaardde tradities.
            De sharia is in te delen in twee delen: mu'amalat zijn de regels die transacties tussen de mensen onderling regelen. De straf voor het overtreden van deze regels vindt in het huidige leven plaats. Daarnaast bevat de sharia 'ibadat, waarin de geloofsverplichtingen van de mens tegenover God vastgelegd zijn. De straf voor het overtreden van deze regels wordt pas in het hiernamaals opgelegd.

3. Richtingen en stromingen.


3.1. Klassieke stromingen.


Van de vele rechtsscholen die zich in de begintijd van de islam ontwikkelden, zijn er zoals gezegd vier overgebleven, voor wat betreft de soennitische islam. De soennitisch islamitische wereld is verdeeld in gebieden waar een van de vier rechsscholen gevolgd wordt, maar dit betekent niet dat in die gebieden de leerstellingen van een rechtsschool volledig toegepast wordt. Het is bijvoorbeeld heel goed mogelijk dat in een land waar de ene rechtsschool traditioneel geldt, het familierecht van een andere rechtsschool toegepast wordt. Dit kan, omdat de rechsscholen van elkaar erkennen dat zij evenveel rechtsgeldigheid hebben.
            De soennieten hebben hun naam te danken aan het eerder genoemde begrip soenna. Dit waren de moslims die van zichzelf zeiden dat zij het voorbeeld van de profeet volgden. De stroming die na het soennisme de meeste verspreiding kent is het sjiisme. De scheiding tussen het soennisme en het sjiisme is in de eerste plaats het gevolg van een opvolgingskwestie geweest. In tegenstelling tot de soennieten, waren de sjiieten van mening dat de profeet duidelijk aangegeven had wie zijn opvolger moest zijn, namelijk zijn neef en schoonzoon 'Ali en daarna diens afstammelingen. De sjiieten ontlenen hun naam dan ook aan de term Shi'at 'Ali, de partij van 'Ali.
            De soennieten daarentegen meenden dat de opvolger van Mohammed, die met het Arabische woord voor 'plaatsvervanger', kalief, werd aangeduid, gekozen moest worden uit het midden van de stam waartoe Mohammed behoorde, de Quraysh. Een derde groep was het standpunt toegedaan dat de leider van de islamitische wereld iedereen zou kunnen zijn die door de gelovigen als zodanig gekozen was. Zij stonden bekend als de kharidjieten en hebben in de geschiedenis altijd een vrij marginale rol gespeeld. Hun egalitaire ideeën en radicale methoden hebben echter wel door de eeuwen heen opstanden geïnspireerd zoals die van de Berbers in Noordwest Afrika tegen de Arabische overheersing in de achtste eeuw na Christus.
            Waren de tegenstellingen tussen soennieten en sjiieten in het begin slechts politiek van aard, door de eeuwen heen ontstonden er ook dogmatische verschillen. Zo zagen de sjiieten de opvolger van Mohammed, de afstammelingen van 'Ali die geen van allen kalief werden, als een onfeilbare interpretator van de Koran. Hen werd de titel imam gegeven.[15] Hun daden en uitspraken waren onderdeel van de soenna en daarmee geldige rechtsbronnen. De Sjiieten hebben dan ook hun eigen rechtsschool, die echter niet drastisch verschilt van de soennitische rechsscholen.
            'Ali zelf is overigens wel kort kalief geweest en wordt ook gerespecteerd in de soennitische islam. Samen met de drie kaliefen die voor hem het leiderschap van de islamitische wereld op zich namen, is hij de belichaming van de ideale samenleving. Deze vier zogenaamde 'rechtgeleide kaliefen' regeerden volgens de soennieten over een islamitisch rijk dat zeer dicht bij het ideale islamitische rijk zoals God dat met Zijn sharia bedoeld had, lag. Zij hadden immers allen de profeet nog bij leven gekend. Hun handelen wordt door de soennitische rechtsscholen geaccepteerd als rechtsbron, terwijl de sjiieten uiterst negatief tegenover de eerste drie kaliefen staan, die immers 'Ali afhielden van het kalifaat.
            Omdat de soennieten vanaf het begin de meerderheid in de islamitische wereld vormden, verkeerden de sjiieten vaak in (gewelddadig) conflict met hen. Husayn, de kleinzoon van de profeet, stierf zo de martelaarsdood, wat door de sjiieten nog steeds herdacht wordt met een jaarlijkse periode van rouw. Uiteindelijk kwam er een eind aan de lijn van de imams. Volgens de leer van de zogenaamde twaalver sjiieten gebeurde dit met het in verborgenheid gaan van de twaalfde imam. Het wachten is volgens hen nu op de terugkeer van deze imam, wiens rol is samengevallen met die van de Mahdi, de islamitische Messias die aan het einde der tijden op aarde zal komen.
            Naast de kwestie van opvolging ontstonden er ook denkrichtingen rond de vraag hoe er met de bronnen omgegaan moest worden. Het debat tussen de rationalistische mu'tazilieten aan de ene kant en de 'asharieten aan de andere kant spitste zich onder andere toe op de aard van de Koran. Volgens de eerste groep was deze door God geschapen voor Mohammed en zijn tijd. De boodschap moest geïnterpreteerd worden in de historische context waarin zij neergedaald was en kon als dynamisch beschouwd worden: aanpassing aan de tijd waarin men zelf leefde was mogelijk, zolang men in de geest van de oorspronkelijke boodschap handelde. De tweede groep meende dat de Koran al voor de schepping van de wereld bestond. De boodschap was eeuwig en dus statisch en voor alle tijden precies zo letterlijk geldend als ten tijde van de openbaring. De idee van de geschapen Koran is een sjiitisch dogma geworden en de Koran als eeuwig is door politieke ontwikkelingen de consensus binnen het soennisme geworden. Deze grenzen liggen echter niet zo heel duidelijk: er zijn door de eeuwen heen ook soennieten geweest die de theorie van de geschapen Koran aanhingen en ook heden ten dage is dit debat nog actueel.
            Andere stromingen die zich in de islamitische wereld hebben gevormd, ontstonden vooral vanuit de sjiitische islam. Zij staan bekend als de 'extreme shi'a' of de 'lieden die overdrijven'. Hun extremiteit bestaat volgens andere moslims daarin, dat zij de positie van 'Ali overdrijven. In veel van deze godsdiensten wordt 'Ali gezien als een incarnatie van God en vormt hij een twee-eenheid met Mohammed, of zelfs, samen met  Mohammed, een drie-eenheid met God. De leer van deze godsdiensten druist daarmee in tegen het streng monotheïstische karakter van de islam.
            Voorbeelden zijn de alevieten in Turkije,[16] de alawieten in Syrië, de druzen in Libanon en de ismaïlieten. De laatste groep onderscheidt zich door het feit dat zij als enige sjiitische stroming een nog levende imam kennen, de Aga Khan. Voor al deze stromingen geldt dat het veelal syncretische stromingen betreft, die sporen van bijvoorbeeld sjamanisme en elementen van oude religies van voor de komst van de islam bevatten. Het gaat om socio-religieuze stromingen, die niet openstaan voor toetreding en een gnostisch karakter hebben. Dit zijn marginale groepen, met een geheime leer, die in de islamitische wereld omstreden zijn omdat zij minder, of zelfs geen nadruk leggen op de sharia met zijn religieuze verplichtingen. Zelf benadrukken de leden van deze stromingen dat zij juist aandacht hebben voor de innerlijke boodschap van de islam.
            Toch hoeft een moslim geen lid te zijn van een van deze groepen om zich met de innerlijke boodschap bezig te kunnen houden. In de hele islamitische wereld is er de tegenstelling tussen de zâhirieten en de bâtinieten. Onder zâhir wordt de buitenkant van het geloof verstaan, de letterlijke betekenis van de boodschap van Mohammed. Hieronder vallen de rituele plichten van het geloof en de sharia. Met bâtin wordt de innerlijke, of verborgen waarheid van het geloof bedoeld. De lieden die in het laatste geïnteresseerd zijn, zijn bijvoorbeeld de islamitische mystici die bekend staan onder de naam soefi’s.[17] Zij zoeken, door middel van meditatie, recitatie en religieuze oefeningen, naar een nader contact of eenwording met God, vaak onder leiding van een leermeester aan wie zij zich volledig over dienen te geven. Volgens de meer op de wet gerichte moslims komt deze overgave aan de leermeester, die gezien wordt als een perfect mens, verdacht dicht in de buurt van de grootste zonde die een moslim kan begaan: shirk, dat wil zeggen iets anders aanbidden dan God. Daarnaast is de eenwording met God die soefi’s nastreven volgens hun critici een bedreiging voor de noodzaak van het naleven van de religieuze plichten. Toch zullen veel soefi’s benadrukken dat degene die geen aandacht besteedt aan zâhir weliswaar God nooit zal kennen, maar dat degene die slechts de bâtin wil kennen, het gevaar loopt een ketter te worden. Zowel de binnenkant als de buitenkant zijn noodzakelijk en zo zeggen ook zij de noodzaak van het volgen van de religieuze verplichtingen voorop te stellen.

3.2. Moderne ontwikkelingen.


Hoewel de kritiek op de mystici van alle eeuwen was, is zij uitzonderlijk fel geworden in de loop van de negentiende eeuw. De mystiek vorm van de islam was toen feitelijk de meest verspreide vorm geworden, vaak in een volkse versie. De tombes van belangrijke leermeesters waren bedevaartsoorden geworden en de rituelen, waarin oorspronkelijk de eenheid met God gezocht werd, waren verworden tot spectaculaire wondershows. Modernistisch georiënteerde moslims bekritiseerden dit als bijgeloof, als bron van de stagnatie in de moslimwereld en oorzaak van het feit dat westerse imperiale machten de islamitische wereld grotendeels hadden onderworpen.[18] 
            Het modernistische discours kent twee stromingen, die zich beide tegen de orthodoxie en het mysticisme richtten. Ten eerste deden de secularisten van zich spreken. Hun streven was een volledige terugdringing van de islam naar de persoonlijke sfeer en een hervorming van de islamitische naties naar westers model, zodat de islamitische landen mee konden komen in de vaart der volkeren. Ten tweede stonden er een aantal hervormers op, die meenden dat de moslims hun ellende te danken hadden aan het feit dat zij hun religie hadden laten verwateren en haar niet meer in haar pure vorm beleden. Zij wilden een zuivering van de islam en een terugkeer naar de bronnen. De poorten van de ijtihâd moesten weer open om tot een betere definitie van de begintijd te komen, zodat de islam weer beleden kon worden, zoals dat toen gebeurde. Alleen zo kon een herstel van de oude glorie plaatsvinden, die verloren was gegaan met de toenemende macht van het westen en het kolonialisme.
            De laatste groep begon zich in een apologetisch discours te verdedigen tegen de kritiek van de westerse wereld op de islam. Deze hervormers waren vaak in een strijd op twee fronten verwikkeld, waarin zij ageerden tegen christelijke missionarissen aan de ene kant en aan de andere kant het oriëntalisme – dat wil zeggen de voorstelling van de oriënt als een achtergebleven oord van bijgeloof, decadentie en zinnelijkheid. Het is interessant om te zien dat zij daarbij de traditionele oriëntalistische vooroordelen die rond moslims onder westerlingen bestonden vaak overnamen: moslims zouden bijgelovig, irrationeel, lethargisch en achterlijk zijn. De islam in haar pure vorm was volgens de hervormers echter superieur aan de westerse maatschappij en het christendom en had alle moderne westerse instituten in feite al in zich, zoals emancipatie, democratie, pluralisme, mensenrechten en sociale zekerheid.
            Een beweging met een dergelijke redenatie was het salafisme, vernoemd naar al-salaf al sâlih, de eerste generaties moslims wier vergeten of gecorrumpeerde gebruiken men wilde doen herleven. De argumentatie van deze en andere vergelijkbare bewegingen kreeg na de jaren zeventig een veel meer antiwesters karakter. De nadruk lag niet langer op het opnieuw toe-eigenen van de genoemde waarden, maar op een felle afwijzing van alles dat uit het westen kwam. De eerder ingenomen, egalitaire standpunten, waarbij iedere moslim in staat geacht werd terug te kunnen keren tot de oorspronkelijke bronnen, maakten plaats voor een nieuwe versie van het heropenen van de poorten van ijtihâd: de bronnen werden door de salafi’s opnieuw geïnterpreteerd en deze nieuwe interpretatie werd voorgesteld als de enige geldende interpretatie, waartoe iedere moslim die zelf ijtihâd pleegde, logischerwijze wel zou moeten komen. Gods wet kon maar voor een uitleg vatbaar zijn en de moslim die niet tot dezelfde conclusies komt, moet dus wel luisteren naar influisteringen van de duivel en een afgedwaalde ongelovige zijn.
Het salafisme had zich intussen in hoge mate vermengd met het wahhabisme, de officiële leer van Saoedi-Arabië die voortgekomen is uit een reformatiebeweging van de late achttiende eeuw. Het wahhabisme, dat zelf in delen van de islamitische wereld te boek staat als ketters, wordt gekenmerkt door haar extreme intolerantie voor alles dat riekt naar bid’a, een Arabisch woord dat in de islam gebruikt wordt voor religieuze nieuwlichterij, iedere toevoeging aan de religie van na de tijd van de profeet. Mensen die tot de extreme varianten van deze beweging gerekend kunnen worden, geven vaak blijk van vijanddenken en een sterke afkeer van de ‘ander’ – of deze ander nu het westen is, ongelovigen in het algemeen of zelfs moslims van andere stromingen en islamitische vrouwen.[19]
            Met deze bewegingen bevinden we ons onder de zogenaamde islamisten, een diverse groep moslims die allen een terugkeer willen naar de begintijd van de islam. Dit komt op zeer uiteenlopende wijzen tot uiting, variërend van de wens volledig terug te keren naar de tijd van de profeet, compleet met afwijzing van alle moderne uitvindingen als televisie en de moderne staat, tot zij die de moderniteit omarmen, maar menen dat de samenleving wel compleet geïslamiseerd moet worden: de televisie moet slechts in dienst staan van het verspreiden van de islamitische boodschap en de moderne staat moet de sharia als grondwet nemen.[20]
            Ook de Ahmadiyya-beweging ontstond aan het einde van de negentiende eeuw als reactie op het kolonialisme en christelijke missie. Zij propageerde eveneens een terugkeer naar de bronnen van de islam, waarbij de godsdienst als rationeel, verlicht en superieur aan andere culturen voorgesteld werd en de moslimse orthodoxie als achterlijk en afgedwaald van de oorspronkelijke religie. De beweging, die in Brits India ontstond, bestaat nog steeds en is uitermate goed georganiseerd. Ze missioneert in hoge mate en heeft aanhangers onder de autochtone bevolking in een aantal westerse landen, waar ze flink aan de weg timmert. Door de rest van de islamitische wereld worden de ahmadiyya als ketters beschouwd, omdat de oprichter van de beweging, Mirza Ghulam Ahmad, verklaarde de beloofde Messias van de christenen, de Mahdi van de moslims en een incarnatie van Krishna van Hindoes te zijn, alsmede een profeet. Een kleine afsplitsing meent dat dit laatste slechts metaforisch gezien moet worden en probeert weer aansluiting te vinden bij de soennieten.

4. Rituelen en dogma’s.


4.1. De vijf zuilen van de islam.


De islam kent vijf basiselementen, of zuilen, die tegelijkertijd een reeks verplichtingen voor de moslim inhouden. Voor al deze verplichte handelingen geldt, dat zij slechts geldig zijn indien ze in religieus reine toestand verricht worden, dus na een rituele wassing. Dit kan een grote wassing zijn, zoals verplicht is na geslachtsgemeenschap of menstruatie, waarbij het hele lichaam gewassen wordt, of een kleine wassing, waarbij slechts het gezicht, de armen en voeten gewassen worden volgens een vastgestelde manier van doen.
            De eerste zuil is de shahâda, de getuigenis. Dit is het verklaren dat er geen God is behalve God en dat Mohammed Zijn boodschapper is. De shahâda wordt bij geboorte van een kind in diens oor gefluisterd door moslims. Een niet-moslim wordt door het begrijpen en gemeend uitspreken van deze formule in het Arabisch automatisch moslim. Daarna dient hij of zij zich aan de rest van de zuilen te houden.
            Dat is om te beginnen de tweede zuil, het verrichten van het gebed, de salât. De moslim is zoals eerder opgemerkt, verplicht om vijf maal per dag te bidden. Dit bidden geschiedt volgens een vastgesteld ritueel van buigingen en knielen en bij voorkeur gemeenschappelijk in de moskee. Vijf maal per dag klinkt in islamitische landen de oproep voor dit gebed en het openbare leven is er  volledig gericht volgens het ritme van deze gebeden, verricht in de vroege ochtend tussen dageraad en zonsopkomst, na het middaguur, in de namiddag, na zonsondergang en in de vroege avond. Het is de moslim aanbevolen vaker te bidden, vooral in de vroeg nacht nadat men al een weinig geslapen heeft. Daarnaast kan me de du’a verrichten, een smeekgebed waarvoor geen voorgeschreven gebeden of handelingen bestaan.
            De derde zuil is het betalen van de zakât, de armenbelasting en de vierde die van de sawm, het vasten tijdens de maand ramadan. De ramadan is een feestmaand waarin gevierd wordt dat het deze maand was waarin de Koran in zijn geheel afdaalde naar de onderste van de zeven hemelen. Vanaf dat moment begonnen de openbaringen aan Mohammed. Uit dankbaarheid hiervoor vasten de mensen. De moslim die vrijwillig vast, iets waartoe niemand hem of haar kan dwingen aangezien er altijd momenten zijn waarop men stiekem iets kan eten, doet dit uit liefde voor God en komt hiermee ook dichter bij God, is de gedachte. Een speciale nacht in de ramadan is de nacht van de beslissing, de laylat al-qadr. Dit is een van de laatste tien nachten van de ramadan (gewoonlijk wordt de nacht van 26 op 27 ramadan aangehouden), waarin de Koran neergezonden is.[21] Veel moslims proberen deze nacht biddend in de moskee door te brengen. De afsluiting van de ramadan geschiedt met het bekende suikerfeest, het ‘id al-fitr, waarin de succesvolle afsluiting van de inspanningen van de vastenmaand gevierd wordt.
            Als laatste zuil is er de hadj, de bedevaart naar Mekka tijdens de maand l-hijja, die iedere moslim, indien financieel en lichamelijk daartoe in staat, minstens eenmaal moet verrichten. Een aantal onderdelen van deze bedevaart is: de zeven omcirkelingen van de Kaäba, het stenigen van de duivel in de vorm van een stenen pilaar en het in overpeinzing staan op de vlakte van Arafat. Omdat men met al deze handelingen nauwkeurig de handelingen die Mohammed tijdens zijn afscheidsbedevaart verrichtte probeert te volgen, krijgt de pelgrim het gevoel zo dicht als maar kan bij zijn of haar profeet te komen. Op dezelfde datum dat de pelgrims op de vlakte van Arafat staan, een gebeurtenis die als essentieel voor de hadj beschouwd wordt en van grote spirituele betekenis is voor moslims, valt het ‘id al-adhâ, het offerfeest. Dit is samen met het suikerfeest de belangrijkste feestdag van de islamitische kalender. De naam van het feest herinnert aan de bereidheid van Abraham om zijn zoon te offeren en ter ere hiervan wordt op deze dag door de families die zich dat kunnen veroorloven en door de pelgrims in Mekka een schaap geslacht.
            Moslims noemen vaak als groot voordeel van deze zuilen, dat zij het gemeenschapsgevoel van de umma, de islamitische gemeenschap van gelovigen, versterkt. Door de salât ontmoet men elkaar regelmatig in de moskee en gaat het geloof deel uitmaken van de dagelijkse bezigheden. Het betalen van de armenbelasting zorgt ervoor dat de rijke moslims de arme moslims ondersteunen, waardoor de umma als geheel sterk blijft. Het vasten tijdens de ramadan maakt een uniek gevoel van verbondenheid los bij moslims, die zich er van bewust zijn dat miljoenen geloofsgenoten overal ter wereld op hetzelfde moment vasten en door de hadj wordt het geloof heel tastbaar iets dat men deelt met die miljoenen geloofsgenoten.
            De eerder genoemde kharijieten beschouwen verder de jihad, het zich inspannen voor de zaak Gods, als een zesde zuil. Daarnaast zijn er een aantal moslims die menen dat zodra er moslims aangevallen worden, de verdediging van deze moslims in de vorm van jihad een verplichting is. Het betreft hier echter geen collectieve plicht zoals bij de andere zuilen. Een groep strijdbare mannen die deze verplichting vervult, ontheft de andere leden van de umma van deze plicht.[22]

Een begrip dat in het dagelijks leven van veel moslims een belangrijke rol speelt is ajr. Met ajr wordt religieuze verdienste bedoeld. Deze verkrijgt met niet zomaar. Door de verplichtingen van de vijf zuilen uit te voeren, wordt ajr verworven, waar ook direct uit voortvloeit dat ajr alleen in religieus reine toestand en dus alleen door gelovigen verkregen kan worden (aangezien ongelovigen in staat van religieuze onreinheid verkeren).
            Baraka, een ander begrip dat een belangrijke rol speelt in de geloofsbeleving van veel moslims, is daarentegen een constante stroom van Goddelijke zegening naar Zijn schepping. Door baraka, de zegen van God, groeien mens, dier en plant en dit groeien is tegelijkertijd een godsbewijs.[23] Voedsel bevat baraka en bepaald voedsel (zoals dadels) bevat extra baraka. Een exemplaar van de Koran of kalligrafieën met Koranteksten bevatten eveneens baraka. De soefi’s geloven dat zij met hun rituelen baraka genereren en sommige moslims menen dat er mensen zijn die baraka uitstralen, zoals afstammelingen van de profeet of soefi-heiligen.


4.2. De zes zuilen van imân.


Imân betekent letterlijk geloof. De zes zuilen van imân omvatten de centrale dogma’s van het islamitische geloof. Een moslim dient ten eerste in God te geloven en vooral ook in Zijn eenheid en het feit dat niets of niemand aan Hem gelijk is. De christelijke leer van de drie-eenheid is voor moslims volstrekt onaanvaardbaar, omdat deze voor het gevoel van moslims de eenheid van God aantast. De Koran stelt het helder: “[…] Gelooft in God en Zijn gezanten en zeg niet: […]” (4:171).
            Daarnaast dienen moslims in Gods engelen te geloven, schepsels van licht die in een voortdurende staat van aanbidding van God verkeren, geen zonde kennen en geschapen zijn om Zijn bevelen uit te voeren. Ieder mens heeft het constante gezelschap van twee engelen, een op zijn of haar rechterschouder, die alle goede daden opschrijft en een op de linkerschouder die al zijn of haar zonden bijhoudt. Op de dag des oordeels zullen deze engelen voor en tegen de mens getuigen. Het is de vraag of Satan, de duivel, oorspronkelijk ook een engel was. Hij wordt in de Koran in een adem met de engelen genoemd, wat zou overeenkomen met de christelijke kijk op Satan als een gevallen engel. In tegenstelling tot de engelen die slechts geschapen zijn om Gods opdrachten uit te voeren, heeft Satan echter een eigen wil. Volgens de Koran is Satan net als de djinn (bovennatuurlijke wezens, meestal niet waarneembaar voor mensen, die zowel goed als slecht kunnen zijn, moslim, christen, jood of ongelovig) uit het vuur geschapen en de algemene idee is dan ook dat hij eveneens een djinn is.
De derde geloofsstelling waar moslims in moeten geloven, is het bestaan van de boeken die God neergezonden heeft. In de traditionele leer betrif het buiten de Koran slechts de Thora en de Bijbel, later is de notie gerezen dat ook de opgeschreven verhalen van de andere profeten dergelijke boeken zouden kunnen zijn. Hoe het ook zij, de Koran wordt gezien als het meest volmaakte neergezonden boek, dat alle andere boeken, die gecorrumpeerd en slecht overgeleverd zijn, overbodig maakt.
Een vierde zuil van imân is het geloof in de profeten van God. God heeft volgens de Koran duizenden profeten naar aarde gezonden, waarbij er geen volk overbleef dat geen boodschapper heeft gekend (Koran, 10:47). De profeten werden echter over het algemeen bespot en hun boodschap werd door de volkeren beschimpt. Later is hun boodschap verwrongen en verwaterd. Mohammed is de laatste en meest perfecte van de profeten (het zogenaamde “zegel der profeten”) die de ware boodschap zoals die eerder was neergezonden hersteld heeft.
Ten vijfde is er het geloof in de laatste dag, of de dag des oordeels. De doden zullen uit het graf opgewekt worden en ter berechting voor God komen. De zondaars gaan naar de hel, de rechtgeleiden naar de hemel. De meningen onder moslims lopen uiteen over de duur van het verblijf in de hel. Sommigen zeggen dat dit voor iedereen tijdelijk is, anderen menen dat er wel degelijk een groep zondaars is die eeuwig in het vuur zal moeten verblijven.
Een zesde zuil die niet in alle opsommingen voorkomt, is het geloven in de voorbeschikking of predestinatie. Dit kan variëren van een aanname van het feit dat niets gebeurd zonder dat God er een plan mee heeft, tot de aanname dat God boven tijd en ruimte staat en daarom het verloop van alle gebeurtenissen kent. Bij het eerste past de uitspraak ‘God heeft het gewild’, bij het tweede de idee ‘God heeft het geweten’. Men benadrukt in ieder geval dat predestinatie nooit gebruikt mag worden als excuus: de mens is altijd verantwoordelijk voor zijn of haar daden.

4.3. Ihsân.


Ihsân wordt vaak in een adem genoemd met islam (de vijf zuilen) en imân (de geloofsleer). Er wordt een soort basishouding onder verstaan die de levenshouding van de moslim zou moeten zijn. Het woord betekent ‘goede daden’. Met ihsân wordt een levenshouding bedoeld waarbij de moslim slechts goede daden verricht en zich niet inlaat met slechte handelingen. Zaken als eerlijkheid en goede manieren spelen een rol bij ihsân, maar ook bijvoorbeeld het maken van mooie kunst om God te verheerlijken. Moslims omschrijven ihsân soms als ‘perfectie in het geloof’, waarmee zij bedoelen dat een goed moslim zich constant bewust is van de aanwezigheid van God. Volgens een hadith heeft de profeet het, gevraagd naar de betekenis van ihsân, als volgt omschreven: “Aanbid God alsof je hem ziet, want Hij ziet jou wel, ondanks het feit dat jij hem niet ziet”.

Tot zover deze korte inleiding, die slechts een beperkte verkenning van de islam kan zijn. Men kan zich misschien een idee vormen van hoe beperkt dit artikel is, als men zich probeert in te beelden hoe een inleiding in het christendom eruit zou zien indien daarvoor slechts het huidige aantal pagina’s beschikbaar zou zijn. De keuze van onderwerpen en de wijze waarop deze behandeld zijn, berusten uiteraard op een persoonlijke keuze, die ook anders had kunnen uitvallen. Daarnaast is in dit artikel voornamelijk ingegaan op de gang van zaken in de soennitische islam, die immers de meest voorkomende stroming in de islamitische wereld is. Voor de lezer die geïnteresseerd is in uitgebreidere inleidingen in de islam, is – zeker de laatste jaren – een heel scala aan boeken verschenen. Twee wetenschappelijke studies verdienen speciale vermelding: het aantrekkelijk gepresenteerde In het huis van de islam[24] en het zeer inclusieve en doorwrochte Islam, norm ideaal en werkelijkheid.[25]



Bibliografie.


Bartels, Edien. “Centrale geloofsvoorstellingen” in: Driessen, 1997. Pp. 107-123.
Driessen, Henk (red.), In het huis van de islam. Nijmegen, 1997.
El Fadl, Khaled Abou. “Islam and the theology of power”, in: Middle East Report 221. Winter 2001.
Ibn Ishaq, Het leven van Mohammed [vertaald en toegelicht door Wim Raven]. Amsterdam, 1980.
Leemhuis, Fred. De Koran. Een weergave van de Arabische tekst in het Nederlands door Fred Leemhuis.
Alphen aan de Rijn, 2002.
Motzki, Harald. "De tradities over het ontstaan van de Korantekst: verzinsel of waarheid?" in: Motzki, Harald en
Buitelaar, Marjo. De Koran, ontstaan, interpretatie en praktijk. Muiderberg, 1993. Pp. 12-27.
Wessels, Anton. De Koran verstaan. Kampen, 1986.





[1] De inhoud van dit artikel is ongetwijfeld beïnvloed door de colleges die een aantal gastdocenten hebben gegeven in het kader van de door mij gecoördineerde HOVO-cursus De vele kamers in het huis van de islam - Stromingen in een wereldgodsdienst. Vooral de colleges van dr. Fred Leemhuis (over het ontstaan van richtingen in de islam, gegeven op 30 september 2002) en dr. Marjo Buitelaar (over dogma's en ritueel in de islam, gegeven op 7 oktober 2002) hebben herkenbare sporen nagelaten. Thessa Lageman, Marjo Buitelaar en Abdullah Haselhoef waren daarnaast zo vriendelijk eerdere versies van dit artikel van commentaar te voorzien. Iedere tekortkoming in dit artikel is echter geheel van mijn kant.
[2] Ibn Ishaq, Het leven van Mohammed [vertaald en toegelicht door Wim Raven] (Amsterdam, 1980), pp. 46. Volgens andere tradities had Gabriel geen doek bij zich, maar wurgde hij Mohammed met zijn handen.
[3] Zoals uit het Arabisch vertaald in: F. Leemhuis, De Koran. Een weergave van de betekenis van de Arabische tekst in het Nederlands door Fred Leemhuis (Alphen aan de Rijn, 2002). Alle Koranfragmenten in dit artikel zijn afkomstig uit deze Nederlandse weergave van de Koran. Daarbij is eerst het nummer van de soera (hoofdstuk van de Koran), gegeven en daarna het nummer van het vers. In de islamitische traditie is het gebruikelijker om de naam van het hoofdstuk en het nummer van het vers te geven. Een andere bruikbare Nederlandse weergave van de Korantekst is te vinden in S. Seregan, De Edele Koran (Den Haag, 2000). Qua vertaling en vormgeving is deze minder vloeiend dan de Leemhuis-vertaling, maar het grote voordeel zijn de verklarende voetnoten, die zeer verhelderend kunnen zijn voor de lezer die niet bekend is met de verhalen waar naar verwezen wordt in de Koran. Tegelijkertijd lijken deze verklaringen echter af en toe 'gekleurd' door de persoonlijke overtuigingen van de vertaler.
[4] De transliteratie van Arabische woorden, die immers in een ander alfabet geschreven worden, is altijd een problematisch punt. In dit artikel worden de Arabische termen gespeld zoals dat in het boek In het huis van de islam gebeurt, ook al heeft men in dit werk geen duidelijke keuze gemaakt tussen de taalkundig verantwoorde transliteraties zoals die onder arabisten gangbaar zijn en de voor de leek begrijpbare transliteraties volgens de Nederlandse spelling van klanken. H. Driessen (red.) In het huis van de islam (Nijmegen, 1997).
[5] Ishaq, 1980, p.86.
[6] In dit artikel wordt de gangbare Nederlandse term Koran aangehouden. Een taalkundig meer verantwoorde transliteratie zou Qur'ân zijn. Door moslims wordt de tekst in het Arabisch vaak al-Qur'ân al-Karim, de heilige Koran, genoemd. Andere namen voor de tekst zijn onder meer al-Kitab (het boek), al-Furqân (de onderscheidmaker), al-Tanzil (de nederzending) of al-Noer (het licht).
[7] A. Wessels, De Koran verstaan (Kampen, 1986), p. 10.
[8] In het Nederlands is de sîra van Ibn Ishâq verschenen, de eerste poging in de islamitische geschiedenis om een inclusieve biografie van Mohammed te schrijven (zie hierboven, noot 2). Een andere Nederlandse sîra die het vermelden waard is, stamt uit 1938 en duikt zo nu en dan op in tweedehands boekenwinkels. Het is vooral een poging het leven van Mohammed op spannende en leesbare wijze te presenteren, iets dat goed gelukt is. E. Dinet en E. H. Sliman Bin Ibrahim, Het leven van Mohammed, Allah’s profeet (Amsterdam, 1938).
[9] Waarbij opgemerkt dient te worden dat in de bronnen zelf ook aanleiding is om hem met andere ogen te bekijken: er zijn gevallen bekend waarin Mohammed gecorrigeerd werd door een openbaring en in zijn gebed vroeg Mohammed God om vergeving. Dit zet onfeilbaarheid en zondeloosheid van Mohammed in een iets ander licht.
[10] De salaat (in dit artikel salât) is het islamitische gebed.
[11] 'Zeg: '
[12] In het Nederlands is een aantal verzamelingen met selecties uit het brede hadith-aanbod verkrijgbaar. W. Raven, Leidraad voor het leven (…,…) is bij mijn weten de grootste hadith-collectie die in ons taalgebied verschenen is. M. an-Nawawie, Tuinen der oprechten [een selectieve vertaling door S.S. Seregar] (Den Haag, 2000), geeft de Arabische brontekst naast de vertaling weer.    
[13] Zoals dat bijvoorbeeld gebeurt in het werk van Ignaz Goldziher, eind negentiende eeuw en John Wansbrough in de jaren zeventig van de vorige eeuw.
[14] H. Motzki, "De tradities over het ontstaan van de Korantekst: verzinsel of waarheid?" in: H. Motzki en M. Buitelaar, De Koran, ontstaan, interpretatie en praktijk (Muiderberg, 1993), pp. 12-27.
[15] Bij de soennieten staat de term 'imam' slechts voor iemand die voorgaat in het gebed.
[16] Zie het artikel van Nico Landman, elders in deze Katernen.
[17] Niet te verwarren met de aanhangers van de mystieke beweging van Inayat Khan, die zich eveneens soefi’s noemen en die een aantal ideeën gemeen hebben met de islamitische mystici, maar die zichzelf niet tot de islam rekenen.
[18] De houding van soefi’s zelf tegenover de imperiale machten was niet eenduidig. De wereldlijke macht die sommige soefi-meesters hadden verworven werd hier en daar geïncorporeerd in de koloniale staatsstructuur, maar door de hoge graad van organisatie van veel soefi-ordes, waren zij ook vaak bronnen van verzet tegen de overheersers.
[19] K. A. El Fadl, “Islam and the theology of power”, in: Middle East Report 221 (winter 2001).
[20] Waarbij opgemerkt dient te worden dat de notie dat vroeger (dat wil zeggen, in de middeleeuwen) de sharia overal in de islamitische wereld toegepast werd enigszins misleidend is. Eigenlijk heeft die situatie nooit bestaan. Er is altijd een grote kloof geweest tussen de theorie (van een algemeen geldende heilige wet) en de praktijk (waarbij de sharia voornamelijk in het persoonlijke recht toegepast werd, omdat er te weinig in de Koran en soenna stond om een geheel rechtsstelsel te kunnen rechtvaardigen). De roep om de sharia als een algemeen geldende grondwet in te voeren, is iets van de twintigste eeuw en van een terugkeer naar een oude situatie kan dan ook geen sprake zijn. Dit wordt overigens ook vaak door mensen als de salafi’s erkend en zij verwijzen voornamelijk naar de geïdealiseerde gemeenschap van de eerste generaties moslims (toen de sharia nog in ontwikkeling was) als model voor de ideale islamitische staat.
[21] Zoals vermeld in de zogenaamde ‘soera van de beslissing’, de 97e soera van de Koran.
[22] Over het woord jihad bestaan veel misverstanden. Letterlijk betekent dit Arabische woord niets anders dan ‘inspanning’, maar in de westerse media wordt het steevast vertaald met iets als ‘heilige oorlog’. Daarmee wordt voorbijgegaan aan het feit dat deze strijd, die slechts ter verdediging van moslims mag plaatsvinden, slechts de zogenaamde ‘kleine jihad’ is. Daarnaast is er nog de grote jihad, de strijd van de moslim tegen zijn of haar eigen ego, om het te reinigen van ieder gevoel van opstand of weerstand tegen God. Ten slotte menen een aantal moslims dat ook da’wa de uitnodiging tot islam, een vorm van jihad is. De opdracht dat er in de religie geen dwang kan zijn (Koran, 2:256), voorkomt in principe gewelddadige verspreiding van de islam.
[23] E. Bartels, “Centrale geloofsvoorstellingen” in: Driessen, 1997, p. 120.
[24] Zie hierboven, noot 3.
[25] J. Waardenburg (red.), Islam, norm ideaal en werkelijkheid