Back to: Publications
[uit: Moenandar, S.J. et al, Over de islam (Groningen: HOVO, 2004), pp. 5-29]
Sjoerd-Jeroen Moenandar
Het is onmogelijk om in een artikel van deze lengte de complexiteit en rijkdom van de islam te vatten. Dit artikel concentreert zich dan ook op een viertal aspecten, aan de hand waarvan een korte inleiding van de islam zal worden gegeven. Behandeld zullen worden de ontstaansgeschiedenis van de godsdienst, de centrale teksten van de islam, de stromingen en denkrichtingen die zich in de loop der eeuwen hebben ontwikkeld in de islamitische wereld en de meest gangbare rituelen en dogma's van het geloof.[1]
[uit: Moenandar, S.J. et al, Over de islam (Groningen: HOVO, 2004), pp. 5-29]
Sjoerd-Jeroen Moenandar
Het is onmogelijk om in een artikel van deze lengte de complexiteit en rijkdom van de islam te vatten. Dit artikel concentreert zich dan ook op een viertal aspecten, aan de hand waarvan een korte inleiding van de islam zal worden gegeven. Behandeld zullen worden de ontstaansgeschiedenis van de godsdienst, de centrale teksten van de islam, de stromingen en denkrichtingen die zich in de loop der eeuwen hebben ontwikkeld in de islamitische wereld en de meest gangbare rituelen en dogma's van het geloof.[1]
1. Ontstaansgeschiedenis.
In de eerste helft van de zevende eeuw na Christus beginnen
de twee machtigste rijken van het huidige Midden-Oosten, het Christelijke
Byzantium in het noorden en het Sassaniden-rijk van de Perzen in het Oosten,
tekenen van verval te tonen. Naast deze twee grote mogendheden bevindt zich in
het zuiden van het Arabisch schiereiland nog het kleine, maar rijke koninkrijk
van Jemen. Ook het christelijke Abyssinië in Ethiopië speelt een belangrijke
rol in de politiek van het schiereiland. Geen van deze vier besteedt in eerste
instantie aandacht aan een aantal veranderingen die zich in de onherbergzame
binnenlanden van het Arabisch schiereiland voltrekken. De kleine handelsstad
Mekka wordt steeds belangrijker vanwege het verschuiven van handelsroutes door
onrust elders op het schiereiland. Er vindt dan ook een trek naar de stad
plaats onder de nomaden die het gebied rond Mekka bevolken. Door deze
urbanisatie worden de oude stamverbanden minder belangrijk. De samenleving
wordt individualistischer, waardoor er ook een groep mensen komt die, omdat zij
niet langer opgevangen worden door de sociale zekerheid van de stamverbanden,
armoede lijden naast de grote rijkdom die sommigen in Mekka wisten te
verwerven. Met de desintegratie van de stamverbanden komt ook het polytheïsme
onder druk te staan, omdat de aanbeden goden in feite de identiteit van de stam
vertegenwoordigden. De mensen voelden zich steeds meer aangetrokken tot het
monotheïsme dat men had leren kennen in de ontmoeting met joden en christenen
die over het hele schiereiland verspreid waren.
In deze
omstandigheden moeten we de geschiedenis van de profeet Mohammed plaatsen. Op
jonge leeftijd werd hij wees, waardoor hij waarschijnlijk behoorde tot de arme
laag van de bevolking in Mekka. De laatste dertig jaar is onder westerse
onderzoekers de notie gerezen dat we eigenlijk niets met zekerheid kunnen
zeggen over de levensgeschiedenis van deze opmerkelijke man. Men heeft geopperd
dat zaken als de Koran en de centrale plaats die Mekka in de islam heeft, pas
jaren na de dood van Mohammed zijn ontstaan. Hoe dit ook zijn moge, dit artikel
wil een inleiding zijn in de islam als levende godsdienst. De
ontstaansgeschiedenis van de islam is eigenlijk niet verifieerbaar volgens de
eisen die niet-islamitische historici stellen en wat overblijft is een kwestie
van geloof. Het is juist het geloof dat hier centraal staat en daarom zal de
korte weergave van de ontstaansgeschiedenis van de islam die hieronder volgt
dicht bij het verhaal blijven dat moslims via hun geloof aangereikt krijgen.
Volgens de traditionele moslimse overleveringen, is de islam
met een worsteling begonnen. Mohammed, dan inmiddels een welgestelde uit Mekka,
die zijn positie verworven had door te trouwen met de rijke weduwe waar hij
voor werkte, had de gewoonte zich terug te trekken in een grot op de berg Hira
in de buurt van de stad. Daar ontmoette hij voor het eerst de engel Gabriel
(Djibriel in de islamitische traditie), die hem een met inscripties versierde doek
toonde en beval te reciteren. Mohammed verklaarde herhaaldelijk niet te kunnen
lezen, waarop Gabriel hem iedere keer bijkans wurgde met de doek.[2]
Uiteindelijk vroeg Mohammed wat hij dan moest reciteren, waarop hem voor het
eerst een deel van wat de Koran zou worden, werd geopenbaard:
'Lees voor in de naam van jouw heer die heeft geschapen. / Geschapen
heeft Hij de mens uit een bloedklonter. / Lees voor! Jouw Heer is de
edelmoedigste, / die onderwezen heeft met de pen. / Hij heeft de mens
onderwezen wat hij niet wist.' (96:1-5)[3]
Hierna
volgde een lange reeks openbaringen, die 23 jaar later ten einde zou komen met
de regels "[…] Heden heb ik jullie godsdienst voor jullie voltooid, mijn
genade aan jullie volledig bewezen en de Islaam [de overgave aan God] als
godsdienst voor jullie goedgevonden […]" (5:3). Niet lang daarna zou
Mohammed sterven. In de tussentijd hadden zich stormachtige ontwikkelingen
voltrokken. Mohammed was politiek en religieus leider geworden van een rijk dat
voor het eerst de stammen van Arabië had verenigd. De godsdienst die door zijn
openbaringen was ontstaan, was de staatsgodsdienst van deze nieuwe mogendheid
geworden en had de naam islam gekregen, wat zoveel betekent als 'overgave'. De
islam was strikt monotheïstisch en de bedoelde overgave was dan ook aan God, in
de openbaringen van Mohammed Allah genoemd, wat Arabisch is voor 'de God'.
Deze staat
had zich natuurlijk niet zomaar kunnen vestigen. Mohammeds eerste volgelingen
bestonden uit een klein groepje naasten die hem erkenden als de gezant van God.
Vooral bij de armen vond zijn boodschap, die sterk de nadruk legde op de plicht
van rijken voor de armen te zorgen, gehoor. Mohammed en zijn volgelingen werden
door de andere bewoners van Mekka bespot en vernederd vanwege hun geloof en het
was slechts Mohammeds lidmaatschap van een invloedrijke familie, die ervoor
zorgde dat de nieuwe godsdienst niet direct het zwijgen werd opgelegd.
Mohammeds familiebanden hebben echter niet kunnen voorkomen dat hij in hoge
mate heeft moeten lijden voor het verkondigen van zijn boodschap, zeker nadat
het hem welgezinde hoofd van de familie
overleed.
De bewoners
van Mekka verzetten zich hevig tegen de monotheïstische boodschap van Mohammed.
Dit niet alleen uit religieuze overtuiging - zij waren immers polytheïsten -
maar ook vanwege het feit dat een belangrijke bron van inkomsten voor de stad
midden in de woestijn, zonder veel natuurlijke hulpmiddelen, gevormd werd door
een in de stad gelegen tempel. Deze tempel was een bedevaartsoort met beelden van
allerlei goden, dat jaarlijks vele pelgrims van heinde en verre trok. Overigens
claimde de islam later eveneens deze tempel als religieus centrum van het
nieuwe geloof en als bedevaartsoord.
Mohammed
bevond zich toen niet langer meer in Mekka. Hij was, daar aanleiding van de
vernederingen in Mekka en op uitnodiging van een aantal bewoners van Yathrib om
als scheidsrechter te bemiddelen in de strijd tussen de stammen van hun stad,
geëmigreerd naar deze stad. Yathrib zou het centrum worden van waaruit de
islamitische staat zich kon verbreiden en zij is later bekend geworden onder de
naam Medina. Omdat met de migratie naar Medina de vorming van de eerste
islamitische staat begon, is deze datum zo belangrijk geworden dat zij het
uitgangspunt van de islamitische jaartelling vormt. Het Arabische woord voor
migratie is hijra[4]
en het islamitische jaar waarin we leven, wordt aangeduid met het toevoegsel
'na de hijra', zoals het christelijke jaar aangeduid wordt met 'na Christus'.
In Medina
ondervond Mohammed niet alleen tegenwerking van polytheïsten, maar ook van de
monotheïsten aan wie Mohammed zich aanvankelijk zo verwant voelde, de joden.
Zij weigerden Mohammed te erkennen als profeet en het heiligdom in Mekka werd
aangewezen als gebedsrichting voor moslims (Arabisch voor 'zij die zich
onderwerpen'), in plaats van Jeruzalem, de oorspronkelijke gebedsrichting van
de islam.
Jeruzalem
bleef echter belangrijk voor moslims. Volgens de overleveringen was dit de stad
waar Mohammed, toen hij nog in Mekka woonde, samen met zijn voorgangers,
profeten als Abraham, Mozes en Jezus, het gebed had verricht tijdens zijn
nachtelijke reis. Daarnaast is Mohammed vanuit Jeruzalem naar hemel en hel
gereisd, waarna hij God ontmoette en het bevel ontving dat Moslims voortaan
vijf keer per dag dienden te bidden. Het is volgens de bronnen niet duidelijk
of het om een lijfelijke reis ging, of een droomreis,[5]
maar de algemene consensus onder moslims is tegenwoordig dat Mohammed fysiek
naar Jeruzalem en God is gereisd.
Met de
instelling van het heiligdom in Mekka (de Kaäba genaamd) als gebedsrichting,
werd het noodzakelijk deze stad te veroveren. Na een periode waarin Medina en
de omliggende oases gepacificeerd werden en de jonge islamitische staat sterk
was geworden, werd de blik dan ook naar Mekka gewend. Het verzet van de stad
was gebroken doordat Mohammed de karavaansroute die Mekka's inkomsten vormde
had afgesneden en de stad werd zonder veel moeite ingenomen. Nu kon de aandacht
geheel gericht worden op het veroveren van de rest van het Arabisch
schiereiland en, zoals later zou blijken, nog grotere delen van de wereld.
Mohammed had hier al een begin mee gemaakt,
maar stierf twee jaar na de verovering van Mekka.
2. De Teksten.
2.1. De Koran.
De Koran[6]
is de heilige schrift van moslims en daarmee de belangrijkste tekst van het
islamitische geloof. De Koran is volgens moslims het rechtstreekse woord van
God, door de engel Gabriel geopenbaard aan Mohammed. Zo is de tekst ook
geconstrueerd. In het hieboven aangehaalde citaat, "[h]eden heb ik jullie
godsdienst voor jullie voltooid", is de "Ik" God zelf, die zich
via Mohammed tot de gelovigen, hier aangesproken met "jullie", wendt.
Op andere plekken in de tekst wordt Mohammed zelf door God aangesproken, zoals
in 80:1-10:
'Hij fronste en keerde zich af / toen de blinde man bij
hem kwam. […] / Maar de zelfgenoegzame rijke / aan hem wijd je alle tijd. /
Toch deert het je niet dat hij zich niet loutert. / Maar wie op jou toe komt
snellen / en daarbij vol vrees is / aan hem schenk jij geen aandacht.'
Zowel de eerste "hij" als de
"jij" in deze verzen zijn Mohammed, die hier berispt wordt vanwege
het feit dat hij eens, toen hij zat te praten met een invloedrijke Mekkaan
waarvan hij hoopte dat deze zich zou bekeren, geërgerd reageerde op een arme
blinde die oprecht geïnteresseerd was in de boodschap van God.
De
openbaring van de Koran geschiedde in een periode van ruim 20 jaar en is in
vier fasen in te delen. De eerste openbaringen waren korte, meeslepende
dichtregels die vaak het karakter van bezweringen hadden. Daarna kwamen er
langere verzen die de godsdienstige dogma's van het nieuwe geloof uiteen wilden
zetten. In de derde fase is sprake van wat je preken kunt noemen. Deze drie
fasen vonden in Mekka plaats. Na de emigratie naar Medina en de vestiging van
de islamitische samenleving aldaar, voorzagen de openbaringen, die veel langer
werden, in de regelgeving en het beschrijven van de gewenste levenshouding van
de gelovigen. In alle perioden zijn er verzen geopenbaard waarmee Mohammed het
antwoord op vragen of gedrag van mensen kreeg aangereikt. Het kan dan gaan om
antwoorden op vragen waarmee de gelovigen bij hem kwamen, of polemische
reacties op uitdagingen van ongelovigen.
Van
zowel deze verwijzingen naar gebeurtenissen uit het leven van de profeet, als
verwijzingen naar verhalen uit het oude en nieuwe testament, die veelvuldig
voorkomen in de Koran, wordt niet het volledige verhaal gegeven. Het verhaal
wordt verondersteld bekend te zijn en het lijkt de Koran niet zozeer te gaan om
historische beschrijvingen. De nadruk schijnt te liggen op het overbrengen van
een boodschap.[7]
Met zijn poëtische, ritmische taalgebruik is de Koran een middel om de
islamitische leer over te brengen op de toehoorders en hen uit te nodigen de
eenheid van God en de noodzaak van het aanbidden van Hem te erkennen.
Hierboven
is bewust het woord 'toehoorders' gebruikt en niet 'lezers'. Het Arabische
woord qur'ân betekent zoiets als reciet
en de openbaringen van God zijn in de eerste plaats bedoeld om gereciteerd te
worden. Tijdens ieder gezamenlijk gebed in de moskee reciteert de imam delen
van de Koran en in de islamitische wereld zijn cassettebandjes (of, meer
recentelijk, cd's) waarop delen van de Koran worden gereciteerd, zeer talrijk.
Dit
reciteren gebeurt op zangerige toon, die op niet-moslims wat monotoon kan
overkomen, maar grote oefening vereist en een kunst op zich is. Een andere aan
de Koran gerelateerde kunst is de kalligrafie. Schitterende arabesken, die
passages uit de Koran vormen en tegelijkertijd wandversieringen zijn voor Moskee en huis, zijn een van de meest voorkomende visuele
kunstuitingen in de islamitische wereld, waar het afbeelden van mens en dier
als afkeurenswaardig ervaren wordt. Van de kalligrafieën wordt vaak verondersteld dat zij een zegende kracht
hebben, die het huis beschermt tegen duivel en geesten en kan helpen bij
ziekten. Kritische moslims menen dat op deze wijze de Koran verworden is tot
een versiering en gebruiksvoorwerp in praktijken die rieken naar bijgeloof, en
dat de aandacht voor de boodschap van de Koran zo verslapt is.
Ten
tijde van de profeet zelf is de Koran nooit in zijn geheel vastgelegd. De
geopenbaarde tekst werd door Mohammed aan een aantal van zijn metgezellen
onderwezen, die hem onthielden en reciteerden. Pas onder de derde opvolger van
Mohammed, Uthman, is de Koran in zijn geheel op schrift gesteld, waarbij ook de
definitieve indeling plaatsvond. Deze indeling is niet chronologisch. Er is
sprake van sortering op lengte, waarbij de langste soera's voorop kwamen te
staan en de kortste achteraan. De uitzondering hierop is de korte
openingssoera, "soerat al-fatiha". Al-fatiha betekent "de opening' en deze soera heeft een
functie gekregen die te vergelijken is met het christelijke Onzevader. Ieder gebed begint ermee. De Koran bestaat uit 114
soera's, die weer onderverdeeld zijn in aya's,
of verzen. Een uitleg van (een gedeelte van) de Koran wordt tafsir genoemd. Door de eeuwen heen zijn een aantal
tafsir-verzamelingen geschreven, die Koran-exeges bevatten.
2.2. De soenna.
De geschiedenis waarmee dit artikel begonnen is, is
in het kort de biografie van de profeet Mohammed. Deze Biografie van de
profeet, in het Arabisch al-Sîrat
al-nabawîya of kortweg sîra genaamd, is een andere tekst die een centrale rol
speelt in de islamitische religie. In de grotendeels nog orale Arabische
literatuur van voor de komst van de islam bestond de traditie van het vertellen
van verhalen over illustere voorvaderen en het verheerlijken van hun daden.
Rond de persoon Mohammed werden nu ook dergelijke verhalen geweven. Er kwamen
beroepsvertellers die zich specialiseerden in het leven van de profeet. Dit
genre bestaat overigens nog steeds, nu in geschreven vorm, met een jaarlijkse
prijs voor de mooiste geschreven sîra.[8]
Moslims
putten heden ten dage nog inspiratie uit de lessen die de biografie van
Mohammed hen leert. Zo kan het gebeuren dat een moslim tot tranen toe geroerd
wordt door de beschrijving van de lijdensweg die hun profeet moest afleggen
voor het verspreiden van zijn boodschap. De waardering van moslims voor hun
profeet is groot. Hoewel Mohammed in het islamitische geloof slechts een mens
is, wordt hij vaak wel gezien als onfeilbaar en vrij van zonden.[9]
Zo verhaalt zijn biografie hoe in zijn jeugd twee engelen zijn borst
openmaakten om al het slecht uit zijn ziel te verwijderen. In de islamitische
mystiek gaat men soms zo ver als te zeggen dat Mohammed het eerste is dat
geschapen werd en dat God omwille van Mohammed omwille van hem de rest van de
schepping heeft geschapen.
Meer
humoristische gebeurtenissen uit het leven van de profeet die deel uitmaken van
de sîra, brengen hem en zijn metgezellen echter weer terug tot menselijke
proporties. Verhalen over Mohammed gevoel voor humor en jaloezie onder zijn
vrouwen jegens elkaar weten bijvoorbeeld menig moslim tot een glimlach te
bewegen. En rond Koranvers 4:43, "Jullie die geloven! Nadert niet tot de
salaat, terwijl jullie dronken zijn, zolang jullie niet weten wat jullie zeggen
[…]"[10]
wordt het volgende verteld: 'Ali, de schoonzoon en de neef van de profeet, die
bekend staat als zijn grote favoriet, zou er de aanleiding toe geweest zijn,
toen hij dronken was gaan bidden en de woorden van soera 109[11]
had verdraaid tot: 'O ongelovigen, wij dienen wat jullie dienen. Jullie hebben
geen godsdienst en ik heb geen godsdienst.' Op deze manier fungeerden de verhalen over het leven van de
profeet niet alleen ter lering, maar zeker ook ter vermaak.
Een
andere centrale tekst die het leven van de profeet betreft, wordt gevormd door
Hadith-collecties.[12]
Hadith staat voor 'een traditie van de
profeet', dat wil zeggen, een uitspraak of handeling van de profeet, of een
handeling van een van zijn metgezellen die hij stilzwijgend toestond. Dit
varieert van religieuze handelingen waarvan de precieze uitvoering afhangt van
de wijze waarop de profeet dit gedaan zou hebben, zoals bijvoorbeeld de rituele
wassing, het verrichten van het gebed en de bedevaart naar Mekka, tot de wijze
waarop de profeet zich kleedde, zijn baard droeg en zijn gebit verzorgde, maar
omvat bijvoorbeeld ook legio wijze uitspraken en spreekwoorden die uit de mond
van de profeet geklonken hebben.
Daarnaast treedt de profeet in de hadith vaak op als
een uitlegger van passages van de Koran, of
geven de tradities de omstandigheden weer waarin een bepaald Koranvers
geopenbaard werd. Ook is er een speciale categorie hadith, de zogenaamde hadith-qoedsi, of heilige hadith. Dit zijn uitspraken van God zelf
waar Mohammed verslag van deed, maar die geen deel uitmaken van de Koran.
Twee teksten, die aparte melding verdienen zijn Het
verbond van Medina en de afscheidstoespraak van
de profeet. De eerste tekst, ook wel bekend als de 'grondwet' van Medina, is
een verdrag tussen de verschillende partijen die leefden in de staat die
Mohammed te Medina vormde. De tweede tekst is een preek van Mohammed tijdens
zijn laatste bedevaart naar Mekka. Beiden worden gezien als zeer speciale
bronnen van recht en inspiratie voor
moslims en vaak integraal opgenomen in biografieën van de profeet en
hadith-collecties.
Voor miljoenen moslims is het leven van Mohammed zo
een dagelijkse realiteit en kent men de gebeurtenissen rond de profeet en zijn
metgezellen beter dan het reilen en zeilen van de buren. Samen vormen de sîra
en de hadith-collecties de zogenaamde soenna. Daarmee wordt het 'voorbeeld van de profeet' bedoeld, dat navolging
verdient of zelfs vereist.
Westerse onderzoekers twijfelen vaak aan de
betrouwbaarheid van de bij moslims als feiten bekend staande gebeurtenissen uit
het leven van Mohammed. De sîra zien zij als een verzameling van vrome
verzinsels en de hadith zijn volgens hen latere constructies uit de eerste
eeuwen van de islam, om nieuwe wetten en gebruiken te verantwoorden met de
autoriteit van de profeet. Sinds de late negentiende eeuw is dit de gangbare
visie in de islamologie, maar recent onderzoek zet vraagtekens bij de rigide
afwijzing van de moslimse overleveringen.[13]
Niet alle overleveringen hoeven zo gewantrouwd te worden en de alternatieven
die islamologen bieden zijn vaak even twijfelachtig als de religieuze versies.[14]
De meest gezaghebbend zijn de hadithverzamelingen Sahih (authentiek, juist) van Muhammad b. Isma il
al-Bukhari (810-869 n. Chr.) en de Sahih van Muslim b. al-Hajjaj (gestorven.
873 n. Chr.). Een hadith wordt als authentiek gezien als er sprake is van een
betrouwbare isnâd, waarmee de keten van
overleveraars bedoeld wordt die terug moet gaan tot een metgezel van de
profeet. Tot op de dag van vandaag wordt onder moslims gediscussieerd over de
betrouwbaarheid van sommige hadiths
2.3. De Sharia.
De bovengenoemde teksten zijn de belangrijkste
bronnen voor het islamitisch recht, de sharia (Arabisch voor 'pad' of 'weg'). Omdat de Koran maar een beperkt aantal
verzen bevat die een juridische inhoud hebben, is vooral de soenna een bron van
sharia geworden. Voor de gevallen die niet in de Koran of soenna beschreven
staan, zijn er twee andere algemeen aanvaarde rechtsbronnen. Qiyâs (analogieredenatie) en ijmâ' (consensus). Het eerste wil zeggen dat men een regel
uit de Koran of soenna neemt (b.v. het Koranische verbod op het drinken van
wijn) en deze toepast op een vergelijkbare situatie (in hetzelfde voorbeeld:
ergo, alle andere verdovende middelen zijn ook verboden).
De
idee van ijmâ gaat terug op een uitspraak van de profeet, dat indien zijn
gemeenschap het ergens over eens is, zij zeker niet zou dwalen. In later eeuwen
concludeerde men naar aanleiding van deze uitspraak dat als de gelovigen over
een regel consensus bereikten, dit tot de sharia behoorde. Vaak ging dit echter
gepaard met bepaalde nuanceringen. Sommige geleerden meenden dat het ging om
consensus van zij die voldoende verstand hadden van Koran en soenna om een
oordeel te kunnen vormen dus, de oelema (schriftgeleerden), dus. Anderen
meenden dat ijmâ altijd terug moest gaan op een uitspraak in de Koran of
soenna.
Dit
verschil in mening over de interpretatie van een bepaalde uitspraak van de
profeet, is direct ook een voorbeeld van het specifieke karakter van de sharia.
Omdat deze wet slechts vorm krijgt door exegese van de soenna en de Koran, is
de invulling afhankelijk van de interpretatie van de wetgevers. Zo ontstonden
in de eerste eeuwen van de islamitische jaartelling een aantal rechtsscholen,
die ieder hun eigen leer met betrekking tot de sharia ontwikkelden. De manier
waarop de sharia als tekst te vinden is, drukt dit ook uit. Anders dan de
wetboeken in het huidige westen, bevatten de teksten van de sharia geen
eenduidige regels. Eerder zijn het verzamelingen van jurisprudentie, waarin
aangegeven wordt hoe gezaghebbende geleerden de bronnen hebben geïnterpreteerd
om tot een bepaalde regelgeving te komen. Op die manier kunnen in een tekst de
meningen uiteenlopen en elkaar zelfs tegenspreken.
Deze
interpretatie van de bronnen staat bekend als ijtihâd. Eeuwenlang is aangenomen dat in de eerste eeuwen
van de islamitische jaartelling de rechtsscholen de bronnen voldoende hadden
uitgelegd, zodat de poorten van de ijtihâd als gesloten konden worden
beschouwd, in ieder geval in de soennitische islam, de stroming die door het
overgrote deel van de moslims wordt aangehangen. Wilde men weten hoe de sharia
inzake een bepaald geval luidde, hoefde men slechts te onderzoeken tot welke
conclusies de autoriteiten uit de eerste eeuw waren gekomen. Het was dan ook
niet meer nodig, of zelfs niet acceptabel om de bronnen zelf te interpreteren.
Wat daarbij opvalt, is dat de leerstellingen van de vier overgebleven
rechtsscholen ieder als even waardevol worden beschouwdook waar zij elkaar
tegenspreken. Tegenspraak in de uitleg van de bronnen is dus mogelijk, maar
alleen volgens aanvaardde tradities.
De
sharia is in te delen in twee delen: mu'amalat zijn de regels die transacties tussen de mensen onderling regelen. De
straf voor het overtreden van deze regels vindt in het huidige leven plaats.
Daarnaast bevat de sharia 'ibadat,
waarin de geloofsverplichtingen van de mens tegenover God vastgelegd zijn. De
straf voor het overtreden van deze regels wordt pas in het hiernamaals
opgelegd.
3. Richtingen en stromingen.
3.1. Klassieke stromingen.
Van de vele rechtsscholen die zich in de begintijd
van de islam ontwikkelden, zijn er zoals gezegd vier overgebleven, voor wat
betreft de soennitische islam. De soennitisch islamitische wereld is verdeeld
in gebieden waar een van de vier rechsscholen gevolgd wordt, maar dit betekent
niet dat in die gebieden de leerstellingen van een rechtsschool volledig
toegepast wordt. Het is bijvoorbeeld heel goed mogelijk dat in een land waar de
ene rechtsschool traditioneel geldt, het familierecht van een andere
rechtsschool toegepast wordt. Dit kan, omdat de rechsscholen van elkaar
erkennen dat zij evenveel rechtsgeldigheid hebben.
De
soennieten hebben hun naam te danken aan het eerder genoemde begrip soenna. Dit
waren de moslims die van zichzelf zeiden dat zij het voorbeeld van de profeet
volgden. De stroming die na het soennisme de meeste verspreiding kent is het
sjiisme. De scheiding tussen het soennisme en het sjiisme is in de eerste
plaats het gevolg van een opvolgingskwestie geweest. In tegenstelling tot de
soennieten, waren de sjiieten van mening dat de profeet duidelijk aangegeven
had wie zijn opvolger moest zijn, namelijk zijn neef en schoonzoon 'Ali en
daarna diens afstammelingen. De sjiieten ontlenen hun naam dan ook aan de term Shi'at
'Ali, de partij van 'Ali.
De soennieten
daarentegen meenden dat de opvolger van Mohammed, die met het Arabische woord
voor 'plaatsvervanger', kalief, werd
aangeduid, gekozen moest worden uit het midden van de stam waartoe Mohammed
behoorde, de Quraysh. Een derde groep was het standpunt toegedaan dat de leider
van de islamitische wereld iedereen zou kunnen zijn die door de gelovigen als
zodanig gekozen was. Zij stonden bekend als de kharidjieten en hebben in de
geschiedenis altijd een vrij marginale rol gespeeld. Hun egalitaire ideeën en
radicale methoden hebben echter wel door de eeuwen heen opstanden geïnspireerd
zoals die van de Berbers in Noordwest Afrika tegen de Arabische overheersing in
de achtste eeuw na Christus.
Waren
de tegenstellingen tussen soennieten en sjiieten in het begin slechts politiek
van aard, door de eeuwen heen ontstonden er ook dogmatische verschillen. Zo
zagen de sjiieten de opvolger van Mohammed, de afstammelingen van 'Ali die geen
van allen kalief werden, als een onfeilbare interpretator van de Koran. Hen werd
de titel imam gegeven.[15]
Hun daden en uitspraken waren onderdeel van de soenna en daarmee geldige
rechtsbronnen. De Sjiieten hebben dan ook hun eigen rechtsschool, die echter
niet drastisch verschilt van de soennitische rechsscholen.
'Ali
zelf is overigens wel kort kalief geweest en wordt ook gerespecteerd in de
soennitische islam. Samen met de drie kaliefen die voor hem het leiderschap van
de islamitische wereld op zich namen, is hij de belichaming van de ideale
samenleving. Deze vier zogenaamde 'rechtgeleide kaliefen' regeerden volgens de
soennieten over een islamitisch rijk dat zeer dicht bij het ideale islamitische
rijk zoals God dat met Zijn sharia bedoeld had, lag. Zij hadden immers allen de
profeet nog bij leven gekend. Hun handelen wordt door de soennitische
rechtsscholen geaccepteerd als rechtsbron, terwijl de sjiieten uiterst negatief
tegenover de eerste drie kaliefen staan, die immers 'Ali afhielden van het
kalifaat.
Omdat
de soennieten vanaf het begin de meerderheid in de islamitische wereld vormden,
verkeerden de sjiieten vaak in (gewelddadig) conflict met hen. Husayn, de
kleinzoon van de profeet, stierf zo de martelaarsdood, wat door de sjiieten nog
steeds herdacht wordt met een jaarlijkse periode van rouw. Uiteindelijk kwam er
een eind aan de lijn van de imams. Volgens de leer van de zogenaamde twaalver
sjiieten gebeurde dit met het in verborgenheid gaan van de twaalfde imam. Het
wachten is volgens hen nu op de terugkeer van deze imam, wiens rol is
samengevallen met die van de Mahdi, de
islamitische Messias die aan het einde der tijden op aarde zal komen.
Naast
de kwestie van opvolging ontstonden er ook denkrichtingen rond de vraag hoe er
met de bronnen omgegaan moest worden. Het debat tussen de rationalistische
mu'tazilieten aan de ene kant en de 'asharieten aan de andere kant spitste zich
onder andere toe op de aard van de Koran. Volgens de eerste groep was deze door
God geschapen voor Mohammed en zijn tijd. De boodschap moest geïnterpreteerd
worden in de historische context waarin zij neergedaald was en kon als
dynamisch beschouwd worden: aanpassing aan de tijd waarin men zelf leefde was
mogelijk, zolang men in de geest van de oorspronkelijke boodschap handelde. De
tweede groep meende dat de Koran al voor de schepping van de wereld bestond. De
boodschap was eeuwig en dus statisch en voor alle tijden precies zo letterlijk
geldend als ten tijde van de openbaring. De idee van de geschapen Koran is een
sjiitisch dogma geworden en de Koran als eeuwig is door politieke
ontwikkelingen de consensus binnen het soennisme geworden. Deze grenzen liggen
echter niet zo heel duidelijk: er zijn door de eeuwen heen ook soennieten
geweest die de theorie van de geschapen Koran aanhingen en ook heden ten dage
is dit debat nog actueel.
Andere
stromingen die zich in de islamitische wereld hebben gevormd, ontstonden vooral
vanuit de sjiitische islam. Zij staan bekend als de 'extreme shi'a' of de
'lieden die overdrijven'. Hun extremiteit bestaat volgens andere moslims
daarin, dat zij de positie van 'Ali overdrijven. In veel van deze godsdiensten
wordt 'Ali gezien als een incarnatie van God en vormt hij een twee-eenheid met
Mohammed, of zelfs, samen met Mohammed,
een drie-eenheid met God. De leer van deze godsdiensten druist daarmee in tegen
het streng monotheïstische karakter van de islam.
Voorbeelden
zijn de alevieten in Turkije,[16]
de alawieten in Syrië, de druzen in Libanon en de ismaïlieten. De laatste groep
onderscheidt zich door het feit dat zij als enige sjiitische stroming een nog
levende imam kennen, de Aga Khan. Voor al deze stromingen geldt dat het veelal
syncretische stromingen betreft, die sporen van bijvoorbeeld sjamanisme en
elementen van oude religies van voor de komst van de islam bevatten. Het gaat
om socio-religieuze stromingen, die niet openstaan voor toetreding en een
gnostisch karakter hebben. Dit zijn marginale groepen, met een geheime leer,
die in de islamitische wereld omstreden zijn omdat zij minder, of zelfs geen
nadruk leggen op de sharia met zijn religieuze verplichtingen. Zelf benadrukken
de leden van deze stromingen dat zij juist aandacht hebben voor de innerlijke
boodschap van de islam.
Toch
hoeft een moslim geen lid te zijn van een van deze groepen om zich met de
innerlijke boodschap bezig te kunnen houden. In de hele islamitische wereld is
er de tegenstelling tussen de zâhirieten en de bâtinieten. Onder zâhir wordt de buitenkant van het geloof verstaan, de
letterlijke betekenis van de boodschap van Mohammed. Hieronder vallen de
rituele plichten van het geloof en de sharia. Met bâtin wordt de innerlijke, of verborgen waarheid van het
geloof bedoeld. De lieden die in het laatste geïnteresseerd zijn, zijn
bijvoorbeeld de islamitische mystici die bekend staan onder de naam soefi’s.[17]
Zij zoeken, door middel van meditatie, recitatie en religieuze oefeningen, naar
een nader contact of eenwording met God, vaak onder leiding van een leermeester
aan wie zij zich volledig over dienen te geven. Volgens de meer op de wet
gerichte moslims komt deze overgave aan de leermeester, die gezien wordt als een
perfect mens, verdacht dicht in de buurt van de grootste zonde die een moslim
kan begaan: shirk, dat wil zeggen iets
anders aanbidden dan God. Daarnaast is de eenwording met God die soefi’s
nastreven volgens hun critici een bedreiging voor de noodzaak van het naleven
van de religieuze plichten. Toch zullen veel soefi’s benadrukken dat degene die
geen aandacht besteedt aan zâhir weliswaar God nooit zal kennen, maar dat
degene die slechts de bâtin wil kennen, het gevaar loopt een ketter te worden.
Zowel de binnenkant als de buitenkant zijn noodzakelijk en zo zeggen ook zij de
noodzaak van het volgen van de religieuze verplichtingen voorop te stellen.
3.2. Moderne ontwikkelingen.
Hoewel de kritiek op de mystici van alle eeuwen was,
is zij uitzonderlijk fel geworden in de loop van de negentiende eeuw. De
mystiek vorm van de islam was toen feitelijk de meest verspreide vorm geworden,
vaak in een volkse versie. De tombes van belangrijke leermeesters waren
bedevaartsoorden geworden en de rituelen, waarin oorspronkelijk de eenheid met
God gezocht werd, waren verworden tot spectaculaire wondershows. Modernistisch
georiënteerde moslims bekritiseerden dit als bijgeloof, als bron van de
stagnatie in de moslimwereld en oorzaak van het feit dat westerse imperiale
machten de islamitische wereld grotendeels hadden onderworpen.[18]
Het
modernistische discours kent twee stromingen, die zich beide tegen de
orthodoxie en het mysticisme richtten. Ten eerste deden de secularisten van
zich spreken. Hun streven was een volledige terugdringing van de islam naar de
persoonlijke sfeer en een hervorming van de islamitische naties naar westers
model, zodat de islamitische landen mee konden komen in de vaart der volkeren.
Ten tweede stonden er een aantal hervormers op, die meenden dat de moslims hun
ellende te danken hadden aan het feit dat zij hun religie hadden laten
verwateren en haar niet meer in haar pure vorm beleden. Zij wilden een
zuivering van de islam en een terugkeer naar de bronnen. De poorten van de
ijtihâd moesten weer open om tot een betere definitie van de begintijd te
komen, zodat de islam weer beleden kon worden, zoals dat toen gebeurde. Alleen
zo kon een herstel van de oude glorie plaatsvinden, die verloren was gegaan met
de toenemende macht van het westen en het kolonialisme.
De
laatste groep begon zich in een apologetisch discours te verdedigen tegen de
kritiek van de westerse wereld op de islam. Deze hervormers waren vaak in een
strijd op twee fronten verwikkeld, waarin zij ageerden tegen christelijke
missionarissen aan de ene kant en aan de andere kant het oriëntalisme – dat wil
zeggen de voorstelling van de oriënt als een achtergebleven oord van bijgeloof,
decadentie en zinnelijkheid. Het is interessant om te zien dat zij daarbij de
traditionele oriëntalistische vooroordelen die rond moslims onder westerlingen
bestonden vaak overnamen: moslims zouden bijgelovig, irrationeel, lethargisch
en achterlijk zijn. De islam in haar pure vorm was volgens de hervormers echter
superieur aan de westerse maatschappij en het christendom en had alle moderne
westerse instituten in feite al in zich, zoals emancipatie, democratie,
pluralisme, mensenrechten en sociale zekerheid.
Een
beweging met een dergelijke redenatie was het salafisme, vernoemd naar al-salaf
al sâlih, de eerste generaties moslims wier
vergeten of gecorrumpeerde gebruiken men wilde doen herleven. De argumentatie
van deze en andere vergelijkbare bewegingen kreeg na de jaren zeventig een veel
meer antiwesters karakter. De nadruk lag niet langer op het opnieuw toe-eigenen
van de genoemde waarden, maar op een felle afwijzing van alles dat uit het
westen kwam. De eerder ingenomen, egalitaire standpunten, waarbij iedere moslim
in staat geacht werd terug te kunnen keren tot de oorspronkelijke bronnen,
maakten plaats voor een nieuwe versie van het heropenen van de poorten van
ijtihâd: de bronnen werden door de salafi’s opnieuw geïnterpreteerd en deze
nieuwe interpretatie werd voorgesteld als de enige geldende interpretatie,
waartoe iedere moslim die zelf ijtihâd pleegde, logischerwijze wel zou moeten
komen. Gods wet kon maar voor een uitleg vatbaar zijn en de moslim die niet tot
dezelfde conclusies komt, moet dus wel luisteren naar influisteringen van de
duivel en een afgedwaalde ongelovige zijn.
Het salafisme had zich intussen in hoge mate vermengd
met het wahhabisme, de officiële leer van Saoedi-Arabië die voortgekomen is uit
een reformatiebeweging van de late achttiende eeuw. Het wahhabisme, dat zelf in
delen van de islamitische wereld te boek staat als ketters, wordt gekenmerkt
door haar extreme intolerantie voor alles dat riekt naar bid’a, een Arabisch woord dat in de islam gebruikt wordt
voor religieuze nieuwlichterij, iedere toevoeging aan de religie van na de tijd
van de profeet. Mensen die tot de extreme varianten van deze beweging gerekend
kunnen worden, geven vaak blijk van vijanddenken en een sterke afkeer van de
‘ander’ – of deze ander nu het westen is, ongelovigen in het algemeen of zelfs
moslims van andere stromingen en islamitische vrouwen.[19]
Met
deze bewegingen bevinden we ons onder de zogenaamde islamisten, een diverse
groep moslims die allen een terugkeer willen naar de begintijd van de islam.
Dit komt op zeer uiteenlopende wijzen tot uiting, variërend van de wens
volledig terug te keren naar de tijd van de profeet, compleet met afwijzing van
alle moderne uitvindingen als televisie en de moderne staat, tot zij die de
moderniteit omarmen, maar menen dat de samenleving wel compleet geïslamiseerd
moet worden: de televisie moet slechts in dienst staan van het verspreiden van
de islamitische boodschap en de moderne staat moet de sharia als grondwet
nemen.[20]
Ook
de Ahmadiyya-beweging ontstond aan het einde van de negentiende eeuw als
reactie op het kolonialisme en christelijke missie. Zij propageerde eveneens
een terugkeer naar de bronnen van de islam, waarbij de godsdienst als
rationeel, verlicht en superieur aan andere culturen voorgesteld werd en de
moslimse orthodoxie als achterlijk en afgedwaald van de oorspronkelijke
religie. De beweging, die in Brits India ontstond, bestaat nog steeds en is
uitermate goed georganiseerd. Ze missioneert in hoge mate en heeft aanhangers
onder de autochtone bevolking in een aantal westerse landen, waar ze flink aan
de weg timmert. Door de rest van de islamitische wereld worden de ahmadiyya als
ketters beschouwd, omdat de oprichter van de beweging, Mirza Ghulam Ahmad,
verklaarde de beloofde Messias van de christenen, de Mahdi van de moslims en
een incarnatie van Krishna van Hindoes te zijn, alsmede een profeet. Een kleine
afsplitsing meent dat dit laatste slechts metaforisch gezien moet worden en
probeert weer aansluiting te vinden bij de soennieten.
4. Rituelen en dogma’s.
4.1. De vijf zuilen van de islam.
De islam kent vijf basiselementen, of zuilen, die
tegelijkertijd een reeks verplichtingen voor de moslim inhouden. Voor al deze
verplichte handelingen geldt, dat zij slechts geldig zijn indien ze in
religieus reine toestand verricht worden, dus na een rituele wassing. Dit kan
een grote wassing zijn, zoals verplicht is na geslachtsgemeenschap of
menstruatie, waarbij het hele lichaam gewassen wordt, of een kleine wassing,
waarbij slechts het gezicht, de armen en voeten gewassen worden volgens een
vastgestelde manier van doen.
De
eerste zuil is de shahâda, de
getuigenis. Dit is het verklaren dat er geen God is behalve God en dat Mohammed
Zijn boodschapper is. De shahâda wordt bij geboorte van een kind in diens oor
gefluisterd door moslims. Een niet-moslim wordt door het begrijpen en gemeend
uitspreken van deze formule in het Arabisch automatisch moslim. Daarna dient
hij of zij zich aan de rest van de zuilen te houden.
Dat
is om te beginnen de tweede zuil, het verrichten van het gebed, de salât. De moslim is zoals eerder opgemerkt, verplicht om
vijf maal per dag te bidden. Dit bidden geschiedt volgens een vastgesteld
ritueel van buigingen en knielen en bij voorkeur gemeenschappelijk in de
moskee. Vijf maal per dag klinkt in islamitische landen de oproep voor dit
gebed en het openbare leven is er
volledig gericht volgens het ritme van deze gebeden, verricht in de
vroege ochtend tussen dageraad en zonsopkomst, na het middaguur, in de
namiddag, na zonsondergang en in de vroege avond. Het is de moslim aanbevolen
vaker te bidden, vooral in de vroeg nacht nadat men al een weinig geslapen heeft.
Daarnaast kan me de du’a verrichten, een
smeekgebed waarvoor geen voorgeschreven gebeden of handelingen bestaan.
De
derde zuil is het betalen van de zakât,
de armenbelasting en de vierde die van de sawm, het vasten tijdens de maand ramadan. De ramadan is een feestmaand
waarin gevierd wordt dat het deze maand was waarin de Koran in zijn geheel
afdaalde naar de onderste van de zeven hemelen. Vanaf dat moment begonnen de
openbaringen aan Mohammed. Uit dankbaarheid hiervoor vasten de mensen. De
moslim die vrijwillig vast, iets waartoe niemand hem of haar kan dwingen
aangezien er altijd momenten zijn waarop men stiekem iets kan eten, doet dit
uit liefde voor God en komt hiermee ook dichter bij God, is de gedachte. Een
speciale nacht in de ramadan is de nacht van de beslissing, de laylat
al-qadr. Dit is een van de laatste tien nachten
van de ramadan (gewoonlijk wordt de nacht van 26 op 27 ramadan aangehouden),
waarin de Koran neergezonden is.[21]
Veel moslims proberen deze nacht biddend in de moskee door te brengen. De
afsluiting van de ramadan geschiedt met het bekende suikerfeest, het ‘id
al-fitr, waarin de succesvolle afsluiting van
de inspanningen van de vastenmaand gevierd wordt.
Als
laatste zuil is er de hadj, de bedevaart
naar Mekka tijdens de maand l-hijja, die
iedere moslim, indien financieel en lichamelijk daartoe in staat, minstens
eenmaal moet verrichten. Een aantal onderdelen van deze bedevaart is: de zeven
omcirkelingen van de Kaäba, het stenigen van de duivel in de vorm van een
stenen pilaar en het in overpeinzing staan op de vlakte van Arafat. Omdat men
met al deze handelingen nauwkeurig de handelingen die Mohammed tijdens zijn
afscheidsbedevaart verrichtte probeert te volgen, krijgt de pelgrim het gevoel
zo dicht als maar kan bij zijn of haar profeet te komen. Op dezelfde datum dat
de pelgrims op de vlakte van Arafat staan, een gebeurtenis die als essentieel
voor de hadj beschouwd wordt en van grote spirituele betekenis is voor moslims,
valt het ‘id al-adhâ, het offerfeest.
Dit is samen met het suikerfeest de belangrijkste feestdag van de islamitische
kalender. De naam van het feest herinnert aan de bereidheid van Abraham om zijn
zoon te offeren en ter ere hiervan wordt op deze dag door de families die zich
dat kunnen veroorloven en door de pelgrims in Mekka een schaap geslacht.
Moslims
noemen vaak als groot voordeel van deze zuilen, dat zij het gemeenschapsgevoel
van de umma, de islamitische gemeenschap
van gelovigen, versterkt. Door de salât ontmoet men elkaar regelmatig in de
moskee en gaat het geloof deel uitmaken van de dagelijkse bezigheden. Het
betalen van de armenbelasting zorgt ervoor dat de rijke moslims de arme moslims
ondersteunen, waardoor de umma als geheel sterk blijft. Het vasten tijdens de
ramadan maakt een uniek gevoel van verbondenheid los bij moslims, die zich er
van bewust zijn dat miljoenen geloofsgenoten overal ter wereld op hetzelfde
moment vasten en door de hadj wordt het geloof heel tastbaar iets dat men deelt
met die miljoenen geloofsgenoten.
De
eerder genoemde kharijieten beschouwen verder de jihad, het zich inspannen voor de zaak Gods, als een zesde
zuil. Daarnaast zijn er een aantal moslims die menen dat zodra er moslims
aangevallen worden, de verdediging van deze moslims in de vorm van jihad een
verplichting is. Het betreft hier echter geen collectieve plicht zoals bij de
andere zuilen. Een groep strijdbare mannen die deze verplichting vervult,
ontheft de andere leden van de umma van deze plicht.[22]
Een begrip dat in het dagelijks leven van veel
moslims een belangrijke rol speelt is ajr.
Met ajr wordt religieuze verdienste bedoeld. Deze verkrijgt met niet zomaar.
Door de verplichtingen van de vijf zuilen uit te voeren, wordt ajr verworven,
waar ook direct uit voortvloeit dat ajr alleen in religieus reine toestand en
dus alleen door gelovigen verkregen kan worden (aangezien ongelovigen in staat
van religieuze onreinheid verkeren).
Baraka, een ander begrip dat een belangrijke rol speelt in
de geloofsbeleving van veel moslims, is daarentegen een constante stroom van
Goddelijke zegening naar Zijn schepping. Door baraka, de zegen van God, groeien
mens, dier en plant en dit groeien is tegelijkertijd een godsbewijs.[23]
Voedsel bevat baraka en bepaald voedsel (zoals dadels) bevat extra baraka. Een
exemplaar van de Koran of kalligrafieën met Koranteksten bevatten eveneens
baraka. De soefi’s geloven dat zij met hun rituelen baraka genereren en sommige
moslims menen dat er mensen zijn die baraka uitstralen, zoals afstammelingen
van de profeet of soefi-heiligen.
4.2. De zes zuilen van imân.
Imân betekent letterlijk geloof. De zes zuilen van imân
omvatten de centrale dogma’s van het islamitische geloof. Een moslim dient ten
eerste in God te geloven en vooral ook in Zijn eenheid en het feit dat niets of
niemand aan Hem gelijk is. De christelijke leer van de drie-eenheid is voor
moslims volstrekt onaanvaardbaar, omdat deze voor het gevoel van moslims de
eenheid van God aantast. De Koran stelt het helder: “[…] Gelooft in God en Zijn
gezanten en zeg niet: […]” (4:171).
Daarnaast
dienen moslims in Gods engelen te geloven, schepsels van licht die in een
voortdurende staat van aanbidding van God verkeren, geen zonde kennen en
geschapen zijn om Zijn bevelen uit te voeren. Ieder mens heeft het constante
gezelschap van twee engelen, een op zijn of haar rechterschouder, die alle
goede daden opschrijft en een op de linkerschouder die al zijn of haar zonden
bijhoudt. Op de dag des oordeels zullen deze engelen voor en tegen de mens
getuigen. Het is de vraag of Satan, de duivel, oorspronkelijk ook een engel
was. Hij wordt in de Koran in een adem met de engelen genoemd, wat zou
overeenkomen met de christelijke kijk op Satan als een gevallen engel. In
tegenstelling tot de engelen die slechts geschapen zijn om Gods opdrachten uit
te voeren, heeft Satan echter een eigen wil. Volgens de Koran is Satan net als
de djinn (bovennatuurlijke wezens,
meestal niet waarneembaar voor mensen, die zowel goed als slecht kunnen zijn,
moslim, christen, jood of ongelovig) uit het vuur geschapen en de algemene idee
is dan ook dat hij eveneens een djinn is.
De derde geloofsstelling waar moslims in moeten
geloven, is het bestaan van de boeken die God neergezonden heeft. In de
traditionele leer betrif het buiten de Koran slechts de Thora en de Bijbel,
later is de notie gerezen dat ook de opgeschreven verhalen van de andere
profeten dergelijke boeken zouden kunnen zijn. Hoe het ook zij, de Koran wordt
gezien als het meest volmaakte neergezonden boek, dat alle andere boeken, die
gecorrumpeerd en slecht overgeleverd zijn, overbodig maakt.
Een vierde zuil van imân is het geloof in de profeten
van God. God heeft volgens de Koran duizenden profeten naar aarde gezonden,
waarbij er geen volk overbleef dat geen boodschapper heeft gekend (Koran,
10:47). De profeten werden echter over het algemeen bespot en hun boodschap
werd door de volkeren beschimpt. Later is hun boodschap verwrongen en
verwaterd. Mohammed is de laatste en meest perfecte van de profeten (het
zogenaamde “zegel der profeten”) die de ware boodschap zoals die eerder was
neergezonden hersteld heeft.
Ten vijfde is er het geloof in de laatste dag, of de
dag des oordeels. De doden zullen uit het graf opgewekt worden en ter
berechting voor God komen. De zondaars gaan naar de hel, de rechtgeleiden naar
de hemel. De meningen onder moslims lopen uiteen over de duur van het verblijf
in de hel. Sommigen zeggen dat dit voor iedereen tijdelijk is, anderen menen
dat er wel degelijk een groep zondaars is die eeuwig in het vuur zal moeten
verblijven.
Een zesde zuil die niet in alle opsommingen voorkomt,
is het geloven in de voorbeschikking of predestinatie. Dit kan variëren van een
aanname van het feit dat niets gebeurd zonder dat God er een plan mee heeft,
tot de aanname dat God boven tijd en ruimte staat en daarom het verloop van
alle gebeurtenissen kent. Bij het eerste past de uitspraak ‘God heeft het
gewild’, bij het tweede de idee ‘God heeft het geweten’. Men benadrukt in ieder
geval dat predestinatie nooit gebruikt mag worden als excuus: de mens is altijd
verantwoordelijk voor zijn of haar daden.
4.3. Ihsân.
Ihsân wordt vaak in een adem genoemd met islam (de vijf
zuilen) en imân (de geloofsleer). Er wordt een soort basishouding onder
verstaan die de levenshouding van de moslim zou moeten zijn. Het woord betekent
‘goede daden’. Met ihsân wordt een levenshouding bedoeld waarbij de moslim
slechts goede daden verricht en zich niet inlaat met slechte handelingen. Zaken
als eerlijkheid en goede manieren spelen een rol bij ihsân, maar ook
bijvoorbeeld het maken van mooie kunst om God te verheerlijken. Moslims
omschrijven ihsân soms als ‘perfectie in het geloof’, waarmee zij bedoelen dat
een goed moslim zich constant bewust is van de aanwezigheid van God. Volgens
een hadith heeft de profeet het, gevraagd naar de betekenis van ihsân, als
volgt omschreven: “Aanbid God alsof je hem ziet, want Hij ziet jou wel, ondanks
het feit dat jij hem niet ziet”.
Tot zover deze korte inleiding, die slechts een
beperkte verkenning van de islam kan zijn. Men kan zich misschien een idee
vormen van hoe beperkt dit artikel is, als men zich probeert in te beelden hoe
een inleiding in het christendom eruit zou zien indien daarvoor slechts het
huidige aantal pagina’s beschikbaar zou zijn. De keuze van onderwerpen en de
wijze waarop deze behandeld zijn, berusten uiteraard op een persoonlijke keuze,
die ook anders had kunnen uitvallen. Daarnaast is in dit artikel voornamelijk
ingegaan op de gang van zaken in de soennitische islam, die immers de meest
voorkomende stroming in de islamitische wereld is. Voor de lezer die
geïnteresseerd is in uitgebreidere inleidingen in de islam, is – zeker de
laatste jaren – een heel scala aan boeken verschenen. Twee wetenschappelijke
studies verdienen speciale vermelding: het aantrekkelijk gepresenteerde In
het huis van de islam[24] en het zeer inclusieve en doorwrochte Islam,
norm ideaal en werkelijkheid.[25]
Bibliografie.
Bartels,
Edien. “Centrale geloofsvoorstellingen” in: Driessen, 1997. Pp. 107-123.
Driessen,
Henk (red.), In het huis van de islam.
Nijmegen, 1997.
El Fadl, Khaled Abou. “Islam and the theology of
power”, in: Middle East Report 221. Winter 2001.
Ibn
Ishaq, Het leven van Mohammed
[vertaald en toegelicht door Wim Raven]. Amsterdam, 1980.
Leemhuis, Fred. De Koran. Een weergave van de Arabische
tekst in het Nederlands door Fred Leemhuis.
Alphen aan de Rijn, 2002.
Motzki,
Harald. "De tradities over het ontstaan van de Korantekst: verzinsel of
waarheid?" in: Motzki, Harald en
Buitelaar, Marjo. De Koran, ontstaan, interpretatie en praktijk. Muiderberg, 1993.
Pp. 12-27.
Wessels,
Anton. De Koran verstaan. Kampen,
1986.
[1]
De inhoud van dit artikel is ongetwijfeld beïnvloed door de colleges die een
aantal gastdocenten hebben gegeven in het kader van de door mij gecoördineerde
HOVO-cursus De vele kamers in het huis
van de islam - Stromingen in een wereldgodsdienst. Vooral de colleges van
dr. Fred Leemhuis (over het ontstaan van richtingen in de islam, gegeven op 30
september 2002) en dr. Marjo Buitelaar (over dogma's en ritueel in de islam,
gegeven op 7 oktober 2002) hebben herkenbare sporen nagelaten. Thessa Lageman,
Marjo Buitelaar en Abdullah Haselhoef waren daarnaast zo vriendelijk eerdere
versies van dit artikel van commentaar te voorzien. Iedere tekortkoming in dit
artikel is echter geheel van mijn kant.
[2]
Ibn Ishaq, Het leven van Mohammed
[vertaald en toegelicht door Wim Raven] (Amsterdam, 1980), pp. 46. Volgens
andere tradities had Gabriel geen doek bij zich, maar wurgde hij Mohammed met
zijn handen.
[3]
Zoals uit het Arabisch vertaald in: F. Leemhuis, De Koran. Een weergave van de betekenis van de Arabische tekst in het
Nederlands door Fred Leemhuis (Alphen aan de Rijn, 2002). Alle
Koranfragmenten in dit artikel zijn afkomstig uit deze Nederlandse weergave van
de Koran. Daarbij is eerst het nummer van de soera (hoofdstuk van de Koran),
gegeven en daarna het nummer van het vers. In de islamitische traditie is het
gebruikelijker om de naam van het hoofdstuk en het nummer van het vers te
geven. Een andere bruikbare Nederlandse weergave van de Korantekst is te vinden
in S. Seregan, De Edele Koran (Den
Haag, 2000). Qua vertaling en vormgeving is deze minder vloeiend dan de
Leemhuis-vertaling, maar het grote voordeel zijn de verklarende voetnoten, die
zeer verhelderend kunnen zijn voor de lezer die niet bekend is met de verhalen waar
naar verwezen wordt in de Koran. Tegelijkertijd lijken deze verklaringen echter
af en toe 'gekleurd' door de persoonlijke overtuigingen van de vertaler.
[4]
De transliteratie van Arabische woorden, die immers in een ander alfabet
geschreven worden, is altijd een problematisch punt. In dit artikel worden de
Arabische termen gespeld zoals dat in het boek In het huis van de islam gebeurt, ook al heeft men in dit werk geen
duidelijke keuze gemaakt tussen de taalkundig verantwoorde transliteraties
zoals die onder arabisten gangbaar zijn en de voor de leek begrijpbare
transliteraties volgens de Nederlandse spelling van klanken. H. Driessen (red.) In het huis van de islam (Nijmegen,
1997).
[5]
Ishaq, 1980, p.86.
[6]
In dit artikel wordt de gangbare Nederlandse term Koran aangehouden. Een
taalkundig meer verantwoorde transliteratie zou Qur'ân zijn. Door moslims wordt de tekst in het Arabisch vaak al-Qur'ân al-Karim, de heilige Koran,
genoemd. Andere namen voor de tekst zijn onder meer al-Kitab (het boek), al-Furqân
(de onderscheidmaker), al-Tanzil (de
nederzending) of al-Noer (het licht).
[7]
A. Wessels, De Koran verstaan
(Kampen, 1986), p. 10.
[8]
In het Nederlands is de sîra van Ibn Ishâq verschenen, de eerste poging in de
islamitische geschiedenis om een inclusieve biografie van Mohammed te schrijven
(zie hierboven, noot 2). Een andere Nederlandse sîra die het vermelden waard
is, stamt uit 1938 en duikt zo nu en dan op in tweedehands boekenwinkels. Het
is vooral een poging het leven van Mohammed op spannende en leesbare wijze te
presenteren, iets dat goed gelukt is. E. Dinet en E. H. Sliman Bin Ibrahim, Het leven van Mohammed, Allah’s profeet (Amsterdam,
1938).
[9]
Waarbij opgemerkt dient te worden dat in de bronnen zelf ook aanleiding is om
hem met andere ogen te bekijken: er zijn gevallen bekend waarin Mohammed
gecorrigeerd werd door een openbaring en in zijn gebed vroeg Mohammed God om
vergeving. Dit zet onfeilbaarheid en zondeloosheid van Mohammed in een iets
ander licht.
[10]
De salaat (in dit artikel salât) is het islamitische gebed.
[11]
'Zeg: '
[12]
In het Nederlands is een aantal verzamelingen met selecties uit het brede
hadith-aanbod verkrijgbaar. W. Raven, Leidraad
voor het leven (…,…) is bij mijn weten de grootste hadith-collectie die in
ons taalgebied verschenen is. M. an-Nawawie, Tuinen der oprechten [een selectieve vertaling door S.S. Seregar]
(Den Haag, 2000), geeft de Arabische brontekst naast de vertaling weer.
[13]
Zoals dat bijvoorbeeld gebeurt in het werk van Ignaz Goldziher, eind
negentiende eeuw en John Wansbrough in de jaren zeventig van de vorige eeuw.
[14]
H. Motzki, "De tradities over het ontstaan van de Korantekst: verzinsel of
waarheid?" in: H. Motzki en M. Buitelaar, De Koran, ontstaan, interpretatie en praktijk (Muiderberg, 1993),
pp. 12-27.
[15]
Bij de soennieten staat de term 'imam' slechts voor iemand die voorgaat in het
gebed.
[16]
Zie het artikel van Nico Landman, elders in deze Katernen.
[17]
Niet te verwarren met de aanhangers van de mystieke beweging van Inayat Khan,
die zich eveneens soefi’s noemen en die een aantal ideeën gemeen hebben met de
islamitische mystici, maar die zichzelf niet tot de islam rekenen.
[18]
De houding van soefi’s zelf tegenover de imperiale machten was niet eenduidig.
De wereldlijke macht die sommige soefi-meesters hadden verworven werd hier en
daar geïncorporeerd in de koloniale staatsstructuur, maar door de hoge graad
van organisatie van veel soefi-ordes, waren zij ook vaak bronnen van verzet
tegen de overheersers.
[19] K. A. El Fadl, “Islam and the
theology of power”, in: Middle East
Report 221 (winter 2001).
[20]
Waarbij opgemerkt dient te worden dat de notie dat vroeger (dat wil zeggen, in
de middeleeuwen) de sharia overal in de islamitische wereld toegepast werd
enigszins misleidend is. Eigenlijk heeft die situatie nooit bestaan. Er is
altijd een grote kloof geweest tussen de theorie (van een algemeen geldende
heilige wet) en de praktijk (waarbij de sharia voornamelijk in het persoonlijke
recht toegepast werd, omdat er te weinig in de Koran en soenna stond om een
geheel rechtsstelsel te kunnen rechtvaardigen). De roep om de sharia als een
algemeen geldende grondwet in te voeren, is iets van de twintigste eeuw en van
een terugkeer naar een oude situatie kan dan ook geen sprake zijn. Dit wordt
overigens ook vaak door mensen als de salafi’s erkend en zij verwijzen voornamelijk
naar de geïdealiseerde gemeenschap van de eerste generaties moslims (toen de
sharia nog in ontwikkeling was) als model voor de ideale islamitische staat.
[21]
Zoals vermeld in de zogenaamde ‘soera van de beslissing’, de 97e
soera van de Koran.
[22]
Over het woord jihad bestaan veel
misverstanden. Letterlijk betekent dit Arabische woord niets anders dan
‘inspanning’, maar in de westerse media wordt het steevast vertaald met iets
als ‘heilige oorlog’. Daarmee wordt voorbijgegaan aan het feit dat deze strijd,
die slechts ter verdediging van moslims mag plaatsvinden, slechts de zogenaamde
‘kleine jihad’ is. Daarnaast is er nog de grote jihad, de strijd van de moslim
tegen zijn of haar eigen ego, om het te reinigen van ieder gevoel van opstand
of weerstand tegen God. Ten slotte menen een aantal moslims dat ook da’wa de uitnodiging tot islam, een vorm
van jihad is. De opdracht dat er in de religie geen dwang kan zijn (Koran,
2:256), voorkomt in principe gewelddadige verspreiding van de islam.
[23]
E. Bartels, “Centrale geloofsvoorstellingen” in: Driessen, 1997, p. 120.
[24]
Zie hierboven, noot 3.
[25]
J. Waardenburg (red.), Islam, norm ideaal
en werkelijkheid